Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Ubbo emmius

betekenis & definitie

friesch geschied- en oudheidkundige, geb. 5 Dec. 1547 te Griete of Grietzijl in Oost-Friesland, waar zijn vader (een leerling van Luther en Melanchton) predikant was. Aanvankelijk (1579) rector der latijnsche school te Norden, werd hij, omdat hij de Augsburgsche confessie niet wilde onderteekenen, in 1587 van dat ambt ontzet, doch reeds in 1588 rector te Leer, tot 1594, toen hij als rector benoemd werd te Groningen; toen de latijnsche school aldaar in 1614 tot eene hoogeschool verheven werd, ontving E. daarbij zijne aanstelling als hoogleeraar der geschiedenis en grieksche taal.

Hij stierf te Groningen 9 Dec. 1625. Vooral betreffende de geschiedenis en de oudheden van Friesland heeft E. hoogst belangrijke werken geschreven; in de eerste plaats noemen wij zijn meesterstuk Rerum Frisicarum Historie, distincla in decades se.r: etc. (compleet herdrukt Leiden 1616 in fol.), waaraan een herdruk werd toegevoegd van zijn Refutatie* Apologetica, sive, de origine et antiquitate Frisiorum etc. contra Suffridum Petri et Bernardum Furmerium; aan het groote werk, bovengenoemd, werd ook toegevoegd De agro Frisioi inter Amasim et Lavicam jlumina etc. (afzonderlijk gedrukt Groningen 1605 en herdrukt'1646); en De Fnsia et Frisiorum Republica etc. (later ook afzonderlijk gedrukt te Emden 1619). Een aantal andere werken van E. onvermeld latende, noemen wij zijne onvoltooide Geschiedenis van Philippus van Macedonië, waaraan hij bezig was toen de dood hem overviel. Hij stond in briefwisseling met al de beroemdste geleerden van zijnen tijd, en werd ook dikwijls in gewichtige zaken geraadpleegd door graaf Willem Lodewijk van Nassau, die hem groote vriendschap toedroeg.

< >