staatsman, geb. te Poryck in Volhynië 28 Aug. 1765, uit een oud geslacht van dat land, gest. te Dubno 8 Febr. 1813, werd op 21-jarigen leeftijd tot commissaris van financiën benoemd door den rijksdag van Polen en tot starost van Novogrodek. Bij de deeling van Polen (1791), werden zijne goederen verbeurd verklaard, en zag hij zich genoodzaakt om naar eene plaats als professor aan de univeTsiteit van Crakau te dingen; maar bij den dood van Catharina II (1796) gaf keizer Paul hem zijne bezittingen terug.
Onder Alexander benoemd tot geheimraad, wendde hij zijnen invloed aan om den koophandel in Polen op te beuren, en er de letterkunde te doen bloeijen. Hij stichtte o. a. het gymnasium te Krzemieniec (1803) werd curator van bet openbaar onderwijs in de westelijke gouvernementen, en schreef verscheidene historische en staathuishoudkundige werken. Zijn voornaamste werk handelt over de lithausche wetten en is getiteld 0 liteivskich i polskich prawach (2 dln. Warschau 1800).