dochter van Spurius Tarpejus, die bij den oorlog met de Sabijnen bevelhebber was van den burg op den Saturnischen berg te Rome. Zij liet zich door de Sabijnen omkoopen om hun een der stadspoorten te openen, waarvoor zij bedong het sieraad, dat de Sabijnen aan hunnen linkerarm droegen, namelijk den gouden armband.
Zoodra zijde poort geopend had, wierp Tatius, de koning der Sabijnen, haar niet alleen zijnen armband toe, maar tevens zijn schild, en al zijne soldaten deden insgelijks, zoodat de ongelukkige T. onder de zwaarte van al die schilden den geest gaf. Zij werd op den Capitolijnschen berg begraven, van welken berg de steile rots naar den kant van het Marsveld sedert naar haar genoemd werd (Tarpeïsche rots). Van die rots werden later de wegens hoog verraad ter dood veroordeelden naar beneden geworpen.