Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Rohan

betekenis & definitie

oud-aanzienlijk fransch geslacht, dat men laat opklimmen tot de eerste souvereinen van Bretagne, stamde af van de graven van Porrhoét, vicomles van Rennes, door Alain I, den vierden zoon van Eudo, graaf van Porrhoël, die omstreeks 1100 leefde, en die als erfdeel het grondgebied van Rohan ontving met den titel van vicomte. Dit geslacht heeft zich in verscheidene liniën gesplitst, waarvan de voornaamste zijn; Guéménée, Montbazon, Soubise, Gié, Chabot; en uit hetzelve zijn vele uitstekende personen voortgekomen.

De leden der familie R., eerst vicomles, daarna graven, droegen den titel van hertogen, sedert Hendrik van R., de schoonzoon van Sully, tot hertog en pair verheven was 1603. Zij hadden den rang van prinsen, omdat zij hunne afkomst lieten opklimmen lot de oude koningen van Bretagne (door Conan I). Een hunner had tot devies gekozen:“Koning kan niet, hertog is beneden mij, Rohan ben ik".

Hier volgen de voornaamste personen uit dit geslacht:

(Hendrik, hertog van), geb. 1579 in het Gereformeerde geloof, schoonzoon van Sully, verwierf de pairie met den titel van hertog in 1603, den rang van kolonel der Zwitsers en Granwbunderlanders 1605. Hij werd na den dood van Hendrik IV het boofd der Calvinisten in Frankrijk, en voerde, in naam van zijne partij, drie oorlogen tegen het gouvernement van Lodewijk XIII (1620—22,1625 en 26,1627—29); de laatste dier drie oorlogen eindigde ongelukkig voor hem. La Roebelle, dat door hem verdedigd werd, werd ingenomen door Richelieu, en R. zag zich genoodzaakt Frankrijk te verlaten. Hij nam de wijk naar Venetië. Die republiek koos hem tot veldheer tegen Spanje (1631), doch bij het verdrag van Cherasco werd de vrede hersteld. In 1632 voerde hij den oorlog van Volteline als aanvoerder der Grauwbunderlauders, doch voor rekening van Frankrijk. In 1635 zond Richelieu hem nogmaals derwaarts; R. veroverde toen dat landschap, doch ontruimde het weder in het jaar daarna, waardoor hij zich het misnoegen van zijn gouvernement op den hals haalde. Hij nam de wijk naar Geneve; ook daar vervolgd, begaf hij zich in Jan. 1638 in dienst bij het leger van hertog Bernhard van Saksen-Weimar, doch werd reeds 28 Febr. bij Rheinfelden zwaar gekwetst, en stierf dien ten gevolge 13 April 1638. Men heeft, onder andere geschriften, Mémoires van R. (over de Religie-oorlogen in Frankrijk, 2 dln. 1644, en over den oorlog in Valteline, 3din.l758).

(Benjamin de), heer van Sonbise, broeder van den vorige; zie SOUBISE.

(Anna de), zuster der beide vorigen (1584—1646), gaf in de burgeroorlogen bewijzen van grooten moed, en was een tijdlang krijgsgevangen. Zij kende Hebreeuwsch, en beoefende de dichtkunst.

(Taucred de), gezegd een zoon van hertog Hendrik van R., werd in ’t geheim in Holland grootgebracht; zijn titel werd hem betwist door Margareta, de dochter van Hendrik, en werd hem ontnomen bij arrest van het parlement van Parijs (1646), in weerwil van de pogingen, die door zijne moeder, deherlogin-douairière, in zijn belang aangewend werden. Hij koos partij tegen het hof in de onlusten der Fronde, eu sneuvelde 1649, toen hij meerderjarig stond te worden, en in verzet dacht te komen tegen de zooeven vermelde uitspraak van het parlement.

(Lodewijk, prins van), genaamd Chemlier de Rohan, zoon van Louis de Rohan-Guéménée, geb. omstr. 1635, werd 1656 benoemd tot hertog van Montbazou, opperjagermeester, vervolgens kolonel der garden van Lodewijk XIV. Hij was een dapper man, doch onteerde zijnen naam door allerlei schandalen; hij schaakte hertogin Mazarin (Hortense Mancini), en vormde zelfs plan om dat ook mevr. de Montespan te doen. Rondom in schulden zittende, smeedde hij, om aan geld te komen, een komplot met een ondergeschikt officier (Latréaumont) om Quilleboeuf aan de Hollandersoverte leveren, en hun zoodoende toegang te verschaffen inNormamiiê. Dit komplot ontdekt zijnde,onderging R. 1674de doodstraf.

(Annand Gaston de), kardinaal eu bisschop van Straatsburg, geb. 1674, gest. 1749, was de vijfde zoon van den eersten prins van Soubise (uit de linie R.-Guéménée). In 17U1 benoemd tot coadjutor van kardinaal Furstenberg, verving hij dezen 1704 op den zetel van Straatsburg, werd 1712 kardinaal, 1713 groot-aalmoezenier van Frankrijk, wijdde Diihois tot aartsbisschop van Kamerijk, en kwam 1722 in den raad van regentschap. De titels van kardinaal en bisschop van Straatsburg bleven na hem in zijne familie, en werden gevoerd :

1) door Armand de R., zijn achterneef (1717—56), die hem 1749 opvolgde en meerbekend is onder den naam van kardinaal Soubise;
2) door Lodewijk Constautijn de R., neef der vorigen (1697—1779), die 1756 kardinaal Soubise opvolgde;

en

3) door Lodewijk Reinier Eduard, prins van R,, neef van Lodewijk Constantijn, geb. 1734, gest. 1803, aanvankelijk onder den naam van prince Louis bekend, en vermaard door zijne schandaalmakende avonturen. Reeds vroeg benoemd tot coadjutor van zijnen oom, den bisschop van Straatsburg, ging hij 1772 als ambassadeur van Frankrijk naar Weenen, doch leefde daar uitsluitend voor zingenot en vermaak, en gaf aan 't oostenrijksche bof zooveel ergernis, dat de keizerin (Maria Theresia) bewerkte dat hij teruggeroepen werd : niettemin werd hij bij zijn terugkeer in Frankrijk (1774) groot-aalmoezenier des konings, bisschop van Straatsburg (1779), en eindelijk kardinaal. Zich latende verschalken door intriganten, die hem omringden, liet kardinaal R. zich in den waan brengen, dat koningin Marie Antoinette geen weerstand zou bieden aan zijne overspelige lusten, indien hij eene prachtige diamanten halsketen (col I ier) voor haar kocht, dien zij zelve niet had willen koopen, omdat de prijs haar veel te hoog was. Hij kocht de bewuste keten, en stelde die ter hand aan schurken, die hem iu den waan brachten, dat de koningin het geschenk aangenomen had (zie Gravin LAMOTTE) : doch daar hij niet in staat was den ontzettenden koopprijs (1.600,000 livres) te betaten, werd de zaak ruchtbaar, zoodat die zelfs ter oore kwam van den koning, op wiens bevel R. in hechtenis genomen en bij het parlement in slaat van beschuldiging gesteld werd (1785); hij werd vrijgesproken, doch verloor zijn ambt van aalmoezenier, en werd door Lodewijk XVI naar de abdij La Chaise-Dieu gebannen. Eenigen tijd daarna bekwam hij vergunning om naar zijne diocese terug te keeren. In 1789 werd hij door de geestelijkheid van Hagnenau afgevaardigd ter Staten-Generaal, had daar slechts een ongenhlik zitting, weigerde zijne goedkeuring aan de burgerlijke constitutie der geestelijkheid, en nam de wijk (1791) naar dat gedeelte van zijne diocese, dat op den rechteroever van den Rijn lag. Merkwaardig zijn de bijzonderheden omtrent dezen R. voorkomende in de Mémoires van den abbé Georgel, die een tijdlang zijn grootvicaris en tevens de handlanger in al R.'s intrigen geweest was.

Guêménée (Jules Hercule Mériadec, prins van), eerst genaamd prins van Montbazon, fransch viceadmiraal, oudste broeder van den vorige, geb. 1726, onderscheidde zich in de 2e helft der 18e eeuw door de overdadige pracht zijner huishouding, den schitterenden luister der partijen, die hij gaf, en zijne ongehoorde geldverkwisting. Zijne vrouw (dochter van den hertog van Bouillon, en gouvernante der kinderen van Frankrijk) maakte ook van haren kant groote verteringen: zij eindigden 1783 met een schandelijk bankroet, dat niet minder bedroeg dan 33 millioen francs; de liquidatie liep eerst in 1792 ten einde. Dadelijk in 1783 was R. in ongenade gevallen, en de prinses was uit hare ambten afgezet. Zij stierf 1793 op het revolutionaire schavot.— "R.-Chabot (Louis François Auguste, hertog van), prins van Léon, kardinaal, geb. te Parijs 1788, gest. 1833, werd opgevoed in Engeland, werwaarts zijne ouders geëmigreerd waren, kwam reeds spoedig met hen naar Frankrijk terug, sloot zich aan het bof van Napoleon aan, en was vervolgens onder Lodewijk XVIII officier bij de mousquetaires. Zijne vrouw, die hij innig liefhad, verloren hebbende, zeide hjj aan de wereld vaarwel, omhelsde den geestelijken staat, en werd reeds spoedig groot-vicaris van Parijs, aartsbisschop van Auch, vervolgens van Besançon (1829), en eindelijk kardinaal (1830). Na de Juli-omwenteIing genoodzaakt Frankrijk te verlaten, keerde hij 1832 in zijne diocese terug, waar destijdsdecholera woedde, en stierf kort daarna. Door zijne deugden was deze H. geheel en al het tegenbeeld van de twee vorige leden zijner familie.

(Pierre de), geb. omstr. 1450 in Bretagne, gaf talrijke bewijzen van gehechtheid aan Lodewijk XI, werd 1475 tot maarschalk van Frankrijk verheven, en is bekend onder den naam van maarschalk Giè. In 1479 heroverde hij in Vlaanderen al de plaatsen, waarvan Maximiliaan zich meester had gemaakt, ofschoon ze na den dood van Karel den Stoute door Lodewijk XI aan Frankrijk waren getrokken. Met even grooten lof diende R. onder Karel VIII en onder Lodewijk XII; doch der gemalin van laatstgenoemden vorst, Anna van Bretagne, mishaagd hebbende, werd R. gevangen gezet op het kasteel van Dreux (1508),enstiérf daar 1513.

(Armand de), genaamd kardinaal Soubise; zie SOUBISE.

(Ch. de), prins van Soubise; zie SOUBISE.

Montbazon (Marie de), hertogin van Chevrense; zie CBEVBEDSE.

< >