Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Propheten

betekenis & definitie

d. i.Toekomstvoorspeliersof Zieners, zoo worden de van Gods geest vervulde mannen genoemd, die onder het Israëlitische volk, van den tijd der Richteren af tot de Babylonische ballingschap, hunne voorspellingen lieten hooren, hetzij aangaande staalkundige gebeurtenissen, of over het toekomstige lot van Judea en de naburige rijken, of over de komst van den Messias. In het O.

T. wordt ook veelvuldig gewag gemaakt van valsche P., die in hunne voorspellingen menigmaal den bal erg missloegen, doordien ze niet door den waren God, gelijk de echte P., maar slechts door den Baal, met den geest van voorzegging bezield waren. De echte P. worden onderscheiden, in P., die geschriften nagelaten, en in P., die slechts mondeling geprofeteerd hebben. De eerstgenoemden, wier geschriften onder de kanonieke boeken van het 0. T. opgenomen zijn, worden weder gesplitst in groote en kleine. In het geheel zijn er 16, waaronder 4 Groote P„ ni. Jezaia, Jeremia, Ezechiël en Daniël (door velen wordt ook Baruch, de leerling van Jeremia, onder de Groote P. medegeteld; doch de Protestanten rangschikken de geschriften van Baruch onder de Apocryfe boeken). De 12 Kleine P. zijn: Ilosea, Joél, Amos, Ohadja, Jonas, Micha, Nahum, Habakitk, Zephanja, Haggaï, Zacharias en Maleachi.Hel O. T. maakt ook melding van Prophetessen, en noemt als zoodanig Mirjam, Deborah, Hulda en Hanna.

Wanneer er gesproken wordt van de Propheet of de Groote Propheet, dan wordt daarmede altijd Mahomed bedoeld.

< >