of Aartsvaders. Onder dezen naam verstaat men gemeenlijk de drie stamvaders van het Israëlitische volk (Abraham, lsaac en Jacob); doch in ruimeren ain worden P. genoemd al de op elkander volgende hoofden van het geslacht, waaruit Jezus Christus geboren moest worden.
Die P. zijn : Adam 4963-4033
Seth 4833-3921
Enos 4729-3824
Caïnan 4639-3729
Malaleël 4569-3674
Jared 4504-3542
Henoch 4348-3478
Methuzalem 4277-3408
Lamech 4090-3313
Noach 3908-2958
Sem 3408-2808
Arphaxad 3306-2868
Caïnan (Jonge) 3201-2841
Sala 3171-2738
Heber 3041-2637
Phalek 2907-2666
Ragau 2777-2538
Saruch 2645-2415
Nahor 2515-2367
Therah 2436-2291
Abraham 2366-2191
lsaac 2266-2086
Jacob 2206-2061
Juda 2116-1997
Bij de Joden gaf men na de verwoesting van Jeruzalem den titel van P. aan de hoofden van het Sanhedrin te Tiberias en te Babylon (het eerste bestond tot in het jaar 415, het laatste tot 1038).
Bij de Christenen gaf men in de eerste eeuwen der Kerk den titel van P. aan vijf bisschoppen, nl. die van Rome, Constantinopel, Alexandrië, Antiochiê en Jeruzalem, die, als oppersten hunner diocesen,deaartsbisschoppen en bisschoppen wijdden. DePatriarch van Constantinopel, zijnde het opperhoofd der Grieksche Kerk, wordt door den Sultan aangesteld. Het Patriarchaat te Moskou werd 1721 door Peter den Groote herschapen in de Heilige Synode.
In de Roomsche Kerk voeren de aartsbisschoppen van Lissabon en Venetië nog den titel van P.
Ook de Armeniërs, Abyssiniërs, Jacobieten en Maronieten hebben elk eenen Patriarch aan het hoofd hunner Kerk.