De P. am Rhein of P. beiRhein, resideerende te Aken, waren reeds sedert de 11e eeuw als rijksvorsten in het erfelijk bezit van het paltsgraafschap en de daarmede verbondene landen. Na den dood van Herman 111, die geen erfgenaam naliet, gaf keizer Frederik I de Palts aan zijnen broeder Koenraad van Zwaben, van wien de Palts in 1196 overging op diens schoonzoon hertog Hendrik van Bronswijk, zoon van Hendrik den Leeuw.
Deze, door Frederik II inden rijksban gedaan (1215), had na zijnen dood zijn schoonzoon Olto II, hertog van Beieren, tot opvolger in de Palts; en deze werd bij zijnen dood (1253) opgevolgd door zijnen zoon Lodewijk II of de Strenge, die 1294 opgevolgd werd door Rudolf I, aan wien tevens de waardigheid van keurvorst verleend werd. Rudoif I werd echter door zijn broeder Lodewijk den Beier verdreven, omdat hij gemeene zaak had gemaakt met Frederik van Oostenrijk ; het land bleef intusschen aan zijne drie zonen, die achter elkander regeerden, nl.: Adolf, gest. 1327; Rudolf II, gest. 1353, die Neuburg en Sultzbach (d. i. de zoogenaamde Jonge Palts) aan de Rijnpalts toevoegde; en Ruprecht I, gest. 1390. Op Ruprecht I volgde Adolf’s zoon Ruprecht II, gest. 1399, wiens opvolger Ruprecht III,die Roomsch keizer (Duitsch keizer) werd, in 1410 stierf. Bij zijnen dood werd het paltsgrafelijke huis, dat gedurende 116 jaren (1294—1410) ongesplitst was gebleven, gesplitst in vier liniën, nl.: van zijne vier zonen bekwam Lodewijk III de Keur- en Rijn-Palts, Johan kreeg de Opper-Palts, Stephanus bekwam Tweebrnggen en Simmern, en aan Otlo viel Mosbach ten deel. De tweede en vierde dezer liniën stierven echter reeds spoedig uil; zoo ook 1559 de afstammelingen van Lodewijk III, waarop zijne landen benevens de keurvorslelijke waardigheid overgingen op Frederik III van de Simmernsche linie, die de leer van Calvinus aannam: daarmede werd in de Palts de leer van Luther, die er 1545 ingevoerd was na langdurige religie-twisten, door het Calvinismus verdrongen (1560). Frederik III had tot opvolgers: 1576 Lodewijk VI, 1583 Frederik IV, en 1610Frederik V, die door het aannemen van de boheemsche koningskroon (1619) zijne landen verloor, en de keurvorstelijke waardigheid moest afstaan aan hertog Maximiliaan van Beieren. Zijn zoon Karel Lodewijk, gest. 1680, bekwam bij den Westfaalschen vrede de Neder-Palts, en een nieuwen (achtsten) keurvorstelijken titel; met zijnen zoon Karel stierf 1685 de Simmernsche linie uit, zoodat de Palts overging aan diens neef Filips Wilhelm, paltsgraaf van Neuburg. Het paltsgrafelijke huis vau Neuburg roomsch-katholiek zijnde, bracht dus eene nieuwe oorzaak tot verdeeldheid aan: doch eindelijk werd (1705) bij het edict van Dusseldorf het bestaan van de drie kerkgenootschappen erkend, en hunne verhouding tot elkander geregeld. Nadat de Palts reeds gedurende den Dertigjarigen oorlog zwaar geleden had (1623—1648), werd zij tweemaal (1674 en 1688) vreeselijk geteisterd door Lodewijk XIV. Het pallsgrafelijke huis Neuburg (zie 9 regels hooger) stamt af van Lodewijk d«B Zwarte, paltsgraaf in Tweebruggen, den tweeden zoon van den reeds hierboven genoemden Stephanus, paltsgraaf in Simmern. Van Lodewijk’s kleinzonen stichtte de jongste (Ruprecht, gest. 1544) de veldentzer linie, die reeds 1694 uitstierf. Wolfgang (gest. 1594), zoon van Lodewijk’s oudsten kleinzoon, werd de stamheer van al de andere paltsgrafelijke liniên. Van zijne drie zonen stichtte Johan (gest. 1604) de NieuweTweebrugscbe linie, Karel in 1600 de Birkenfeldsche linie; de oudste zoon, Filips Lodewijk (gest. 1614) plantte de Neuburgscbe linie voort. Van des laatstgenoemden zonen werd Wolfgang Wilhelm (gest. 1653) de stamheer der linie Neuburg; en August (gest. 1632) werd de stamheer der linie Suitzbach. De zoon van Wolfgang Wilhelm, nl. Filips Wilhelm, werd erfgenaam van den laatsten keurvorst der Simmernsche linie, en stierf 1690. Zijn zoon Johan Wilhelm erfde 1694 de linie Veldentz, en bekwam tijdens den Spaanschen successieoorlog (nadat keurvorst Maximiliaan II in den rijksban gedaan was) 1706 de Opper-Palts, waarvan hij echter 1714 weder afstand moest doen. Op hem volgde 1716 zijn broeder Karel Filips, en op dezen 1742 Karel Theodoor uit de Sultzbachsche linie, die 1777 het Beiersche land met de Palts vereenigde. Karel Theodoor werd 1799 opgevolgd door hertog Maximiliaan van Tweebruggen, die 1801 bij den vrede van Luneville de Rijn-Palts moest afstaan deels aan Frankrijk, deels aan Baden, deels aan Hessen-Darmstadt, deels aan Nassau. Bij deParijzer vredesbepalingen van 1814 en 1815 kwamen al de aan gene zijde van den Rijn gelegene paltsgrafelijke landen aan Duitschland terug: het grootste gedeelte werd toegevoegd aan Beieren, het overige aan Hessen-Darmstadt en aan Pruisen.