1) koning van Israël, was eerst veldoverste van koning Ela. Zoodra hij hoorde, dat die koning vermoord was door Zimri, en dat deze zich als koning opgeworpen had, liet 0. zich als koning uitroepen, rukte tegen den usurpator op, en bracht hem derwijze in het nauw, dat hij (Zimri) zich in zijn paleis liet verbranden om niet in O.'s handen te vallen.
Een tweede usurpator, met name Thebni, betwistte vier jaren lang het gezag van 0.; doch toen ook deze medestander gedood was, bleef O. alleen meester van het rijk. Hij regeerde 12 jaren, waarvan hij er 6 te Thirsa resideerde; toen bracht hij zijne residentie over naar de door hem gestichte stad Samaria. Hij was een goed vorst, maar diende afgoden. Hij was de vader van Achab. In het O. T. zie I Kon. 16: 16—30; II Kon. 8: 26; II Chron. 22 : 2 ; Micha 6: 16.2) kleinzoon van Benjamin; I Chron. 7: 8.
3) een man uit stam Juda; I Chron. 9: 4.
4) zoon van Micbaël; I Chron. 27: 28.