1) een der twaalf kleine profeten, profeteerde onder de judeesche koningen Achas en Hizkia (Jerem. 26: 18); het Boek M. is in het 0. T. opgenomen tusschen dat van Jona en dat van Nahum.
2) een profeet ten tijde van den israëlitischen koning Achab; I Kon. 22; II Chron. 18.
3) een man uit den stam Ephraïm, die een afgodsbeeld had; Richt. 17 en 18.
4) een zoon van Mepbiboseth; II Sam. 9: 12; I Chron. 8: 34, 35; 9: 40, 41.
5) een afstammeling van Ruben; I Chron. 5:5.
6) een zoon van een opperzangmeester; I Chron. 9:15; Neh.H : 17,22.
7) een hoofd der Levieten ten tijde van David ; 1 Chron. 23: 20; 24: 24, 25.
8) de vader van een der hofbeambten van Josia; II Chron. 34: 20.
9) een leviet ten tijde van Nehemia; Neb. 10:11.