duitsche naamsvorm Mongolei, een uilgebreide landstreek van het Chineesche rijk, staat met het eigenlijke China in gemeenschap door de vier poorten van den Grooten Muur. Het bevat hel gansche plateau tusschen Siberië en China, OpperTartarijë en Maudzjoerië, is aan alle zijden omringd door zeer hooge bergen, en bestaat uit onafzienbare steppen, die doorsneden worden door groote meren (Dalai, Poejoer, Kossogol, Tsjahan) en door groote rivieren (Hoang-ho, Amur, Selenga, enz.).
Een groot gedeelte der woestijn van Kobi behoort tot M. Deze uitgebreide 90,000 vierk. mijlen groot zijnde landstreek wordt in twee deelen gescheiden door de chineesche prov. Kang-soe en Chineesch Turkestan. Het noordoost-gedeelte is het grootste, en bevat: Tsjarra-Mongolie (Charra-M.) in het oosten, het land der Khalkas in bet midden, en Dzongarijë in het westen; het bevat slechts weinig steden (Karakorum, Barinkhoto, enz.); men vindt er de tempels van Sjakia-moeni te Dzjaroel, en van Boeddha te Koejuan-ming-soe, zeer vele ruinen, enz. Het zuidwest gedeelte, dat kleiner is, vormt het land van Khockhoenoor. De Mongolen, die ten onrechte door sommigen verward worden met de Tartaren, zijn niet alleen in het eigenlijke M., maar ook in een gedeelte van Tibet en in aziat. Rusland verspreid. De meeste stammen der M. zijn schatplichtig aan de Chineezen. Hunne stammen of aimaks (56 in getal) staan elk onder een eigen hoofd, in wiens familie de vorstelijke waardigheid erfelijk overgaat van vader op zoon. De Mongolen splitsen zich in drie hoofdgroepen, nl.; de Oost-Mongolen, de Kalmukken en de Burelen. In het eigenlijke M. wonen omstreeks derdhalf millioen Mongolen, benevens een half millioen Chineezen. De Burelen en een tak der Kalmukken nomadizeeren op russisch grondgebied. Het voornaamste bedrijf der Mongolen is de veeteelt; hunne godsdienst is het Boeddhismus, en den Dalai-Lama erkennen zij als hun geestelijk opperhoofd. Niet zelden hebben zich verscheidene stammen der Mongolen aaneengesloten om eene soort van Bond te vormen onder een gemeenschappelijk opperhoofd, aan wien al de vorsten van dien bond ondergeschikt waren. Doch eerst in de 13e eeuw wordt die Mongolen-bond van wezenlijke beteekenis voor de algemeene geschiedenis der wereld. Omstreeks 1206 had Gengis-khan al de Mongolen-stammen onder zijn oppergezag vereenigd ; en nadat de Tartaren van Middel-Azië door hem overwonnen waren, werden, zoo door hem als door zijne zonen, aan zijne heerschappij onderworpen: Kharizm, Perzië, ruim de helft van Europeesch Rusland; doch toen hij zich gereedmaakte om het zuiderdeel van China te gaan veroveren (dat later door zijne opvolgers onderworpen werd) stierf Gengiskhan (1227), het grootste rijk nalatende, dat ooit bestaan heeft. Bij zijnen dood werd zijn rijk gesplitst in vier groote rijken, nl. Kaptsjak, Iran, Djaggalhaï en Mongolia propria: de koningen der drie eerstgenoemde rijken voerden slechts den titel van khan, die van het laatstbedoelde heette Opper-khan of Groot-khan,en alle vierblevenze (zooalshet heette), met elkander verbonden, slechts één groot en ondeelbaar rijk vormen. China werd onderworpen, hel kalifaat Bagdad veroverd, de sultan van lconium cijnsplichtig gemaakt. Nadat de Mongolen 1237 Rusland onderworpen hadden, drongen zij allesverwoestend door Polen voorwaarts (1240) tol Silezië, van waar zij (zie WAHLSTATT) na eene beslissende overwinning op de Duitschers (9 April 1241) hunne richting namen naar Moravié; en daar 21 Juni 1241 eene bloedige nederlaag gevonden hebbende voor Olmutz, trokken zij verder naar Hongarijë, totdat ze wegens binnenlandsche onlusten in 1243 teruggeroepen werden naar Azië. Het toppunt van hunne macht bereikten zij in de tweede helft der 13e eeuw; doch nu ook was het reusachtige rijk zijne ontbinding nabij, en in het laatst der 13e eeuw, onder den vierden groot-khan, splitste het zich in verscheidene onafhankelijke rijken. De vier groot-khans, die na den dood van Cengis geregeerd hebben, zijn: Oktai (1227—41), Gajoek (1242—51), Mangoe (1251-59), Kulilai (1259—94). De voornaamste der nieuwe mongoolsche rijken waren die in China, in Turkestan, in Siberië, in Zuid-Rnsland (Kaplsjak, Kiptschack), en in Perziê. Doch reeds in 1368 werden de Mongolen uil China, en in de 15e eeuw uit Rusland verdreven: en ook in Middel- en Voor-Azié zou de mongoolsche heerschappij teniet zijn gegaan, indien niet Timoer (Tarnerlan) aldaar een nieuw mongooisch rijk had geslicht 1569, dat echter ook weder zijn einde bereikte in 1468. Maar opnieuw beurde de mongoolsche macht zich op, doordien Baboer (de kleinzoon van Tarnerlan), die in Djaggathai regeerde sedert 1494, omstreeks 1505 zijne veroveringen in Hindostan begon, en daar een nieuw rijk slichtte, dat gewoonlijk het rijk van den Groot-Mogoi genoemd wordt (zie het volgende art.).