Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

China

betekenis & definitie

ook wel Sina, door de inboorlingen genaamd Tsjang-hoa, d. i. Bloem van het midden, of ook Taj-tsing-koen, d. i. het rijk der volmaakt zuivere dynastie of het Hemelsche rijk, is het Katay of Catay van de reizigers uit de middeleeuwen.

Het grootste rijk in Azië is C., op Rusland na tevens het grootste rijk der aarde; algemeen gesproken kan men de uitgestrektheid van C. aldus bepalen: het ligt tusschen den 22sten en 40sten graad noorderbreedte en tusschen de meridianen van den99stenen 120sten graad oosterlengte. Men schat den vlakte-inhoud van dit reusachtige rijk op een kwart millioen vierk. mijlen, terwijl men het digtst bjj de waarheid komt als men de bevolking op 415 millioen zielen schat (zie blz. 718), njenschen van de meest verschillende volkstammen, doch allen behoorende tot het mongoolsche ras. 'Daar het eigentlijke C. van die verbazende uitgestrektheid slechts ongeveer een vierde gedeelte beslaat, dienen wij aan te stippen, dat daarin is begrepen: 1°. het aan C. verblevene gedeelte van Mandzjoerië; 2°. het zoogenaamde Westland (Si-ju) of Turkestan (Thian-sjan-pe-loe en Thian-sjan-nanloe); 3°. het in de laatste jaren gedeeltelijk door de Russen in bezit genomene Dzongarië (Ili); en 4°. een gedeelte van Mongolië. Schatpligtig aan de chinesche keizers zijn: het eigentlijke Mongolië en het land aan den Khoekhoe-Noor, wijders ook Thibet, en (ofschoon deze in naam) Corea, Annam en de Lieoekioe-eilanden.

Het eigentlijke C., tusschen 60 en 75 duizend vierkante mijlen groot, wordt ten zuiden en ten oosten bespoeld door de Gele Zee met de golf van Petsjili, de Oost-Chinesche Zee, en de Zuid-Chinesche Zee met de Golf van Ton-king. Is de kust, in het groot beschouwd, niet in geledingen gesplitst, in het klein is zulks in hooge mate het geval door eene menigte bogten en limanen, landtongen en kleine schiereilanden, waarbij nog te voegen zijn de twee groote kust-eilanden Hai-nan in het zuiden en Tai-wan of Formosa in het oosten, en eene menigte kleine dito, waaronder bijzonder vermeld dienen de eilandgroepen der limanen van Canlon (met Macao enHongkong) en Hang-tsjeeoe (met Tsjeeoe-sjan of Tsjoe-san). Het land is in het westen en noordwesten hoog bergland, in het zuidoosten en oosten terras- en laagland; in het zuiden behoort het tot de tropische en subtropische hemelstreek, en in het noorden tot de warm-gematigde zona. Het hoogland paalt aan twee groote bergketenen, nl. den Nanling bezuiden den Yan-tse-kiang, en den Pe-ling benoorden die rivier, zijnde beide bergketenen slechts oostelijke vertakkingen van het ontzagwekkende gebergte-systeem van oostelijk Hoog-Azië. Het eigentlijke laagland van C., het middelpunt zoowel van het gansche rijk als van eene allezins opmerkelijke en eigenaardige beschaving, en tevens de digtst bevolkte en meest bebouwde landstreek van den ganschen aardbol, strekt zich uit langs en tusschen den beneden-loop der rivieren Hoang-ho (Gele-rivier) en ïan-tse-kiang (Blaauwe rivier), welke laatste in de wandeling kortweg Kiang wordt genoemd. Deze beide rivieren, die als de hoofd-aderen des rijks te beschouwen zijn, komen uit de gebergten van HoogAzië, en doorstroomen in nagenoeg gelijke rigting naar het oosten het land, van alle kanten gevoed wordende door de wateren van kleinere rivieren, op vele punten met elkander verbonden door kanalen (zooals het groote Keizerskanaal), en zoodoende een reusachtig net van waterwegen vormende. In gemeenschap met hetzelve staat het kleine riviersysteem van het noordoosten, nl. dat van den Pei-ho; geheel afgescheiden is het systeem van het zuiden, dat in het westen (in Yun-nan) behoort tot het boven-gedeelte van het stroomgebied der groote achter-indische rivieren Salwen, Me-khong en Songka, en in het oosten het aanzienlijke bekken omvat van den Si-kiang of Canton-rivier. Met de hoofdrivieren in gemeenschap staan vele waterbekkens, waarvan de voornaamste zijn: het Toengthing-meir in Hoe-nan, het meir Pho-jang in Kiang-si, het meir Thai-hoe in Kiang-soe en Tsje-kiang, de meren Kao-jang en Hong-tse in Kiang-soe.

Het klimaat van C. is verschillend naar gelang van de breedte-graden, doch over het algemeen warm ; de winters zijn er droog, de zomers regenachtig. De bij uitstek vruchtbare grond brengt in overvloed alle keerkrings-produkten voort, inzonderheid thee, rijst, bamboes, katoen, suikerriet, peper, tabak, betel, enz.; in de zuidelijke provinciën kweekt men palm-, moerbezie-, kokos-, ceder-, mast-, kaneelen eene menigte andere soorten van boomen. In C. vindt men olifanten, rhinocerossen, tartaarsche koeijen, tapirs, buffels, beeren, tijgers, luipaards, panters en het muskusdier. Onder het pluimgedierte merkt men op fazanten en paradijsvogels. De verscheidenheid van visschen is groot; de goudvisch is in C. inheemsch. Rijk is C. aan mijnen, uit welke goud, zilver, koper, ijzer, lood, kwikzilver, steenkool en zout wordt gewonnen; ook aan lei-, marmer-, lapis-lazuli-, kristal-, jaspis- en andere edelsteengroeven.

De Chinezen zijn over het algemeen klein van gestalte, zij hebben een breed, weinig uitdrukking teekenend, geel van kleur zijnde aangezigt met hoog vooruitstekende kaakbeenderen, lang-gesplitste kleine oogen,met hoog daarboven staande wenkbraauwen, en een kleinen neus. Ze zijn onderhevig aan eene besmettelijke huidziekte, die zij niet weten te genezen. In C. wordt de veelwijverij gehuldigd. Het vrouwelijk geslacht is ondergeschikt en bekrompen van verstand. De vrouwen der aanzienlijken zijn in hare toilet-kamer gebannen; die der geringen zijn gedoemd om hard te werken. Het huiselijk leven is stijf en koud in vormen,even als het openbaar leven. Om de afgestorvenen wordt drie jaren lang rouw gedragen, in het wit. Als een punt van vrouwelijke schoonheid beschouwt men kleine voeten, die dan ook van jongs af aan worden zaamgedrukt en belemmerd in hunnen groei. Het hoofd der mannen wordt kaalgeschoren, op eene kuif na, dien ze tot eenen staart vlechten. Lange nagels aan de vingers worden beschouwd als een teeken van aanzienlijken stand. De armen leggen hunne kinderen niet zelden te vondeling, of brengen hen om het leven; inzonderheid is het laatste het geval met de meisjes, die veelal dadelijk na de geboorte verdronken worden. Als godsdienst van den staal geldt de leer van Confucius (Kong-foe-tse); dit is de godsdienst der ambtenaren, aanzienlijken en geleerden; ze erkennen een opperwezen, en hebben 1515 tempels, maar geen priesters: de keizer alleen (als hoagepriester) verrigt de tempeldienst voor het geheele volk; jaarlijks worden ruim 62,000 dieren en 17,000 stukken zijde in de tempels van Confucius geofferd. Deze godsdienst schrijft als pligt voor: kinderlijk ontzag jegens de ouders, eerbied jegens de ouden van dagen en eerbied jegens de dooden. Eene andere godsdienst, met de vorengenoemde in regten gelijkstaande, is de godsdienst der rede, of godsdienst van Tao-tse of Da-ots, gesticht door Lao-tseeoe of Lao-tsjoe (d. i. het grijze kind), zijnde een voorlooper en tijdgenoot van Confncius, tot wien hij ongeveer in de verhouding stond als,volgens het Evangelie der Christenen, Johannes de Dooper tot Jezus; volgens de priesters (zie blz. 208, kol. 2, reg. 16 v. o.) is deze Lao-tsjoe de mensch geworden God, geboren uit eene maagd, die in haren slaap door het Opperwezen bezwangerd werd zonder hare maagdelijke reinheid te verliezen. De priesters geven zich af met tooverij en sterrewigchelarij, en deze godsdienst is allengs ontaard tot een geloof aan het veelgodendom. Met eene derde godsdienst, die van Boeddha (bij de Chinezen Fo-tho, of kortweg Fo) is het niet veel beter gesteld: luije priesters, die een lekker leven leiden ten koste van den gemeenen man; van zulke priesters wemelt het in C., doch bij de aanhangers der leer van Confucius worden ze veracht. Deze priesters moeten het celibaat bewaren; zoo ook de vele nonnen, die in kloosters zamenwonen, en die almede van de giften der geloovigen leven,alsook van hetgeen ze trekken nit het verhuren van de klooster-lokalen, die menigmaal verhuurd worden tot de onzedelijkste, schandelijkste doeleinden. De staats- en burgerlijke instellingen zijn aan strenge regelen gebonden; zelfs de wetenschap ligt aan den band van onveranderlijke vormen. Geleerdheid staat bij de Chinezen in hooge achting; in alle plaatsen bestaan scholen, en in de voornaamste steden inriglingen voor hooger onderwijs; doch bij het slaafsch vasthouden aan alle overleveringen en vaslgcstelde vormen, kan de wetenschappelijke ontwikkeling der Chinezen wel nooit eene inderdaad verhevene vlugt nemen. De ambtenaren der Justitie en van het openbaar bestuur worden mandarijnen of kwangs genoemd. Wat de taal der Chinezen betreft, zie men hierachter het art. CHINESCHE TAAL en letterkunde. De landbouw staat in C. in hooge eere, en wordt sterk aangemoedigd door het gouvernement. In de kunstvlijt staan de Chinezen op eenen vrij hoogen trap; vooral in het bakken van porselein mnnten zij uit; het kompas, de drukkunst, het buskruid, en meer dingen hadden zij reeds uitgevonden lang vóór de Europeanen; doch even als in alles, is ook hierin h(m vasthouden aan het oude een schier onoverkomelijk beletsel,dat allen vooruitgang tegenhoudt. Niettemin is in de I9e eeuw voor C. het tijdperk van ontwikkeling aangebroken, sedert zij, huns ondanks, in veelvuldiger aanraking zijn gebragt met andere beschaafde volken (zie hieronder in het historisch overzigt).

De regeringsvorm in C. is onbeperkt monarchaal. De keizer noemt zich “Zoon des Hemels”, en kiest uit zijne zonen zelf zijnen opvolger, naar willekeur. De keizerlijke residentie is Peking. De hoogste staatsmagt is de ministerraad, zamengesteld uit de twaalf presidenten der ministeriën, en uit de opperbevelhebbers der armee. Afgescheiden van de ministeriën bestaan twee ligchamen van toezigt, nl. de hooge staats-controle in 25 sectiën, en des keizers kabinetsraad. Het bestuurder provinciën staat onder collegien, die gepresideerd worden door eenen gouverneur of stadhouder. De armee, op geheel anderen voet ingerigt dan in de europesche rijken, wordt geschat op anderhalf millioen soldaten; de vloot beslaat uit ruim 800 schepen, bemand met ruim 58,000 koppen, onder twee admiralen.

Administratief is C. ingedeeld in de onderstaande 18 provinciën. De bevolking wordt sedert het begin der tegenwoordige dynastie, dus reeds sedert 1 644, om de tien jaren in registers opgeschreven, en van deze tienjaarlijksche volks-telling levert het ministerie in het daaropvolgende jaar een tabellarisch overzigt in aan den keizer. Blijkens die volks-tellingen had C. in 1761 eene bevolking van 201,013,344 zielen, in 1812 geklommen tot 361,993,179 zielen, en in 1842 bedroeg het zielental als volgt:

Provinciën. Zielental.

1. Tsji-li (Pe-lsji-li) 36,879,838
2. Sjan-doen (Sjan-tong) 29,529,877
3. Sjan-si 17,056,925
4. Chenan (Ho-nan) 29,069,771
5. Kiang-soe 39,646,924
6. An-choi (An-howei) 36,596,988
7. Kiang-si 26,513,889
8. Fo-kiang 25,799,556
9. Tsje-kiang 30,437,974
10. Choe-boewi (Hoe-pe) 28,584,564
11. Choe-nan (Hoe-nan) 20,048,969
12. Sjen-si 10,309,769
13. Gan-soe (Kan-soe) 19,512,716
14. Soei-tsjoean (See-lsjoean) .... 22,256,964
15. Guann-doen (Kwang-tong) . . . 21,152,603
16. Guann-si (Kwang-si) 8,121,327
17. Juun-nan (Yun-nan) ...... 5,823,670
18. Goei-tsjsoe (Koewei-tsjeeoe) . . 5,679,128

Chinezen in Mandzjoeriê ... . 1,665,521

te zamen . . . 414,686,994

Daarbij komen nog de tangoetische volkstammen in de provinciën Gan-soe en Soei-tsjoean, bestaande in het jaar 1812 uit 99,018 familien. In Chinavindt men Musuimannen, Joden en sedert de laatste 30 jaren een steeds toenemend getal Europeanen, vooral Engelschen en Russen, alsook Amerikanen.

De Geschiedenis van C. is aanvankelijk slechts eene fabel; wilde men op hunne eigene jaarboeken afgaan, dan zou het chinesche rijk reeds om en bij de honderd duizend jaren bestaan hebben, aanvankelijk zou het geregeerd ziin geworden door góden, en vervolgens door van die góden afstammende vorsten, waaronder de voornaamste zijn : Fo-hi en de hooggevierde Yao. De eigentlijk historische tijd neemt eerst eenen aanvang met de eerste keizerlijke dynastie (keizers uit het geslacht Hia), die regeerde van 2207 tot 1767 v. Chr.; doch in dit tijdvak, zoomede in dat der volgende dynastie (keizers uit het geslacht Sjang of In), die regeerde tot 1122 v.Chr., is waarheid en verdichtsel, werkelijkheid en mythe nog aanhoudend dooreengeweven, zoodat het onmogelijk is ze van elkander te onderscheiden. Duidelijk op den voorgrond treedt in C.'s maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling zekere Woewang, die de stichter werd van de dynastie Tsjeeoe (1200—258 v. Chr.), ofTsjeeoe-kue, d. i. strijdende koningen; onder deze dynastie werd C. verbrokkeld in eene ontelbare menigte onafhankelijke rijkjes, die aanhoudend met elkander in oorlog waren. Eindelijk trad 249 v. Chr. Tsin-sji-hoang-ti als stichter op van de dynastie Tsin, bragt geheel C.weder onder één schepter, sloeg de gedurige invallen der Mongolen af, en liet den zoo merkwaardiger! Grooten Muur bouwen, dat wonder van China, waardoor het afgesloten werd van Mongolië(zie CHINESCHE MUUR). Deze dynastie werd 206 v. Chr. vervangen door de dynastie Han, die lot 229 na Chr. regeerde; en toen splitste C. zich in drie afzonderlijke rijken, die echter weder vereenigd werden in het jaar 280 na Chr. door Woe-li, den stichter van de dynastie Tzin, naar welke het rijk dan ook zijnen naam ontving. Anno 386 veroverden de Mongolen het noordelijk gedeelte van C., en stichtten daar een afzonderlijk rijk; de weder-vereeniging had plaats 589 door Yang-kien, den stichter van de dynastie Soei, die 619 vervangen werd door de dynastie Tang, uit welke de beroemde keizer Lin-yuen in 622 den troon beklom die in het korte tijdsbestek van 7 jaren geheel China onderwierp aan zijnen schepter, eene hoogeschool stichtte, en eene bibliotheek oprigtte van 200,000 boekdeelen. Onder de regering van dezen grooten keizer, die in 645 stierf, bereikte C. eenen hoogen trap van beschaving, in vergelijking althans bij den staat van halve barbaarschheid, waarin destijds de volken van hedendaagsch Europa nog verkeerden. Maar zwakke vorsten waren de 19 volgende keizers uit deze dynastie, die eindigde in 907. Nu volgden zes verschillende dynastiën, de eene al zwakker dan de andere, zoodat de tartaarsche volkeren hoe langer hoe meer aan invloed wonnen. De laatste dier 6 dynastiën (18 keizers nit het huis Song) regeerde van 960 tot 1279, toen de dynastie Yuen optrad, zijnde de mongoolsche dynastie, die gesticht werd door Kublai (of Chubilai), den khan der Mongolen. Sedert de optreding van den veroveraar Genghiskban, die zich 1205 van een gedeelte van China meester gemaakt had, en na wiens dood (1227) zijn veroveringswerk door zijne zonen werd voortgezet, was China van lieverlede geheel in hunne handen gevallen. De verovering van Keei-fong-fo, de boofdstad van noordelijk China, leverde een schouwspel van menschenslagting, gelijk er geen tweede in de geschiedenis der wereld te vinden is; ruim een millioen menschen werden daarbij omgebragt door het zwaard, terwijl nog bijna een millioen anderen omkwamen door pest en hongersnood. De keizers uit de mongoolsche dynastie (1279—1368) eerbiedigden de zeden en gewoonten van het overwonnene volk, bragten kunsten en wetenschappen tot eenen hoogen trap van bloei, verleenden het eerst aan vreemden den tot dusverre steeds gesloten geweest zijnden toegang tot het chinesche rijk (nl. aan den beroemden reiziger Marco Polo); doch het was en bleef met dat al eene vreemde dynastie, die zich dan ook naauwelijks eene eeuw staande hield, en 1368 van den troon werd gestooten door Tsjoe, later genaamd Tai-tsong, die de chinesche dynastie Ming stichtte, welke 17 keizers aan C. heeft geleverd (tot 1645), en onder welke dynastie voor het eerst de Europeanen (zoo reeds 1522 de Portugezen te Macao) met C. in voortdurende handelsbetrekking kwamen. Op deze dynastie volgde de door Sjoen-tsji gestichte rnandzjoe-dynastie Tai-tsing of kortweg Tsing (1645) welke het tot op dit oogenblik nog regeert. Eerst onder dit stamhuis heeft C. de groote uitgebreidheid erlangd, welke het tegenwoordig heeft. Toen Sjoentsji 1662 stierf, werd hij opgevolgd door zijnen zoon Kang-hi, een uitstekend vorst, die de Mongolen overwon, Formosa en Tibet veroverde, en aan de sedert 1583 door den Jezuit Matthias Ricci en anderen tot het Christendom bekeerde Chinezen vrijheid van godsdienst toestond. Reedsl724 echter, onderzijnen zoon Yoen-tsjing, werden deze chinesche Christenen gebannen, en onder diens opvolger Kien-long (den veroveraar van Cashgar, Jarkand, Klein-Bucharijë, het land der Dzongaren, Tibet en Miao-tse) stonden ze van 1746 tot 1773 aan de hevigste vervolgingen bloot. Onder Kien-Long’s zoon Kia-king (1796 tot 2 Sept. 1820) had in 1815 de algemeene verdrijving van de Roomsch-Kalholieken plaats.

Na den dood van Kia-king beklom 1821 diens tweede zoon Mian-ning (geb. 1784) den chineschen troon,en nam den eernaam aan van Tao-kwang. Onder diens bewind rezen er 1834 ernstige geschillen met Engeland, daar de Engelschen aanhoudend opium in C. invoerden, in weerwil van het uitdrukkelijke keizerlijk verbod. Toen de keizer van C. zag dat geen vertoogen daartegen baatten,werd in Maart 1839 eene aanzienlijke chinesche legermagt in en om Canton bijeen getrokken, en al de aldaar aangevoerd liggende opium (ter waarde van 4 a 5 millioen ponden sterling) werd aan de Engelschen ontnomen en vernietigd. Hierop verklaarde Engeland aan C.den oorlog (den Opium-oorlog), die na de inname van Tsjing-kiang-fo (21 Julij 1842) eindigde met het traktaat van Nanking (26 Aug. 1842). Bij dit traktaat werd bepaald, dat voorlaan,behalve Canton, ook nog de havens Amoy, Fo-tsjoe,Ning-po en Sjang-hai zouden worden opengezet voor alle natiën; bovendien werd aan Engeland afgestaan het eiland Hongkong, terwijl tevens eene schadevergoeding voor de gemaakte oorlogskosten aan de Engelschen zou worden uitbetaald tot een bedrag van 21 millioen dollars. Zoo zag C. zich dus eindelijk genoodzaakt zijn gedurende zoo vele eeuwen hardnekkig volgebouden stelsel van afzondering te laten varen, en aan een christenvolk (een barbaren-volk) de eer te geven een traktaat met hetzelve te sluiten als van gelijke tot gelijke. Reeds 3 Julij 1844 verkregen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika,doordreigend tegen C. op te treden, nog voordeeliger traktaat dan dat door Engeland gesloten; en 24 October 1844 volgde het sluiten van een traktaat van koophandel en vriendschap met Frankrijk. Met de troonsbeklimming (26 Fcbr. 1850) van Hien-fong (eigentlijk genaamd Inzjoe, geb. Aug. 1831, zijnde de vierde zoon van Tao-kwang) namen de binnenlandsche woelingen in C. een gevaarlijk karakter aan (zie TAj-riNGs)en breidden zich meer en meer uit. Daarbij rees 1856 een nieuw geschil met Engeland; in dat jaar, namelijk, werd door de chinesche ambtenaren een schip opgebragt wegens smokkelarij : het schip, ofschoon chineesch en uitsluitend bemand met Chinezen, voer onder engelsche vlag, en daarop grondde Engeland eenen eisch om voldoening, die door het chinesche gouvernement werd geweigerd. In bondgenootschap met Frankrijk, tastte Engeland nu de stad Canton aan, die gebombardeerd en 28 Dec. 1857 door de gealliëerden ingenomen werd. Nadat de forten aan den mond van den Pei-ho stormenderhand waren vermeesterd (20 Mei 1858) verkeerde de hoofdstad van het Hemelsche rijk in gevaar ; en de keizer haastte zich nu gezanten aan de gealliëerden af te zenden, en26Junij 1858 kwam het traktaat van Tien-lsin tot stand, dat 3 Julij daaraanvolgend door den keizer werd geratificeerd. Bij dit traktaat werd bepaald, dat (behalve de vijf havens Canton, Amoy, Fo-tsjoe, Ning-po en Sjang-haj) nog voor den wereldhandel wierden opengesteld : de hoofdsteden der eilanden Thaj-wan en Haj-nan; de door de Engelschen Swa-lau genoemde havenplaats der stad Tsjao-tsjoe in het oostelijk gedeelte der provincie Guann-doen; en de steden Tsjing-kiang (aan den Kiang), Han-khoe (aan den Kiang, tegenover Woe-tsjang), Niu-tsjoewang (aan de golf van Petsji-li)en Teng-tsjoe (op het schiereiland Sjan-tong). De verdere bedingen van genoemd traktaat waren : dat de scheepvaart op de rivier Kiang geopend zou zijn voor alle natiën; dat vreemdelingen vrijelijk door China zouden mogen reizen; dat de europesche mogendheden vaste vertegenwoordigers zouden zenden naar Peking, en dat bet hof van Peking die vertegenwoordigers zou erkennen; dat het Christendom in China zou worden toegelaten, en dat de christelijke zendelingen door de autoriteiteu zouden worden beschermd; en eindelijk, dat het chinesche gouvernement aan Engeland 44 millioen nederl. guldens en aan Frankrijk 16 millioen guldens schadevergoeding zou betalen voor de gemaakte oorlogskosten. Intusschen bestonden al deze bepalingen wel op papier, maar ze kwamen niet eer tot uitvoering, dan nadat eerst de kracht der europesche wapenen zich nogmaals aan de Chinezen had doen voelen. In dezen laatsten oorlog vermeesterden de geallieerden 21 Aug. 1860deTakoe-forten;bijTsjang-kia-wang (18 Sept.) en bij Pali-kiao (21 Sept.) werdende Chinezen totaal verslagen, en 13 Oct. 1860 werd Peking door de troepen der verbondene mogendheden bezet. Terwijl C. dus van de zeezijde voor het wereldverkeer werd geopend door Frankrijk en Engeland, had Rusland (dat reeds sinds lang eene zoogenaamde geestelijke missie te Peking gevestigd had) ook niet stil gezeten, en zich aan de landzijde meester gemaakt van menig stuk chineesch grondgebied; als zoodanig vermelden wij voornamelijk het grootste gedeelte van Mandzjoerië (het Amurland), dat bij het traktaat van Aigoen 28 Mei 1858 formeel aan Rusland werd afgestaan. Rusland, dat sedert insgelijks een gezant bij het hof van Peking geaccrediteerd heeft, regelde bij een nader traktaat 14 Nov. 1860 de handelsbetrekkingen met China; een handelstraktaat met Pruisen en met het Duitsche Tolverbond kwam tot stand in Oct. 1861,kort voor den dood vanHienfong; en wanneer de binnenlandsche beroeringen (zie het art. TAJ-PINGS) eenmaal een einde zullen hebben genomen, zal het chinesche rijk weldra eene nieuwe toekomst van welvaart te gemoet gaan door het toenemend verkeer met de beschaafde wereld.

Dynastièn en souvereinen van China.

Fo-hi omstr. 3000 v. Chr.

Yucn-ti, of Sjing-nong 2838

Hoewang-ti 2698

Tsjao-hao 2598

Tsjoewèn-hio . . . . 2514

Ti-ko 2436

Yao 2357

Sjoen 2255

1e dynastie, Hia 17 souv, 2207
2e Sjang 28 1767
5e Tsjeeoe 36 1200
4e Tsin 3 249
5e Han 25 206
6e Tsjeeoe-han 9 229
7e Tzin 14 280
8e Song 7 419
9e Tsi 6 479
10e Li-ang 4 502
11e Tsjin 4 556
12e Soei 3 589
13e Tang 21 619
14e Heeoe-li-ang 3 907
15e Heeoe-tang 4 923
16e Heeoe-tzin 2 936
17e Heeoe-han 3 947
18e Heeoe-tsjeeoe 3 951
19e Song 18 960
20e (mongoolsche) Yuen 14 1279
21e (chinesche) Ming 17 1368
22e (mandzjoe) Tsing of Taïsing 1645

Uit de dynastie Taï-tsing hebben geregeerd :

1. Sjoen-tsji 1644—1662
2. Kang-hi 1662—1723
3. Yoen-tsjing 1723—1736
4. Kien-long 1736—1796
5. Kia-king 1796—1820
6. Tao-kwang 1821—1850
7. Hien-fong 1850—1861
8. de thans regerende keizer.

< >