Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Mago

betekenis & definitie

doorluchtig carthaagsch geslacht, dat tot de partij van Barcas behoorde, en waaruit Hannibal gesproten is: Verscheidene leden van het geslacht Mago waren suffeeten, veldheeren of vlootvoogden; een hunner veroverde omstr. 702 v. Chr. de Balearische eilanden, en stichtte er de haven, die tot op den huidigen dag zijnen naam draagt: Port-Mahon (Portus-Magonis).

M., bijgenaamd de Groote, legde van 550 tot 500 v. Chr. den grond tot de macht zijner vaderstad, en is evenzeer beroemd door zijne krijgsdaden, als door een in de Punische taal door hem geschreven werk over den Landbouw (in 28 boeken), dat op last van den senaat van Rome later in het Latijn vertaald is, met lof vermeld wordt door Columella (1,1,13),en waarvan wij fragmenten kennen o. a. door Plinius
M., bijgenaamd Barceus, veroverde een gedeelte van Sicilië, en versloeg Dionysius den Dwingeland bij Cronium 382 v. Chr.; hij was op het punt zich van Syracuse meester te maken, doch liet zich schandelijk de nederlaag toebrengen door Timoleon, en nam de vlucht (344); eer hij deswege ter dood veroordeeld werd, maakte hij zelf een einde aan zijn leven.
M., de beroemdste persoon van dezen naam is een broeder van Hannibal, die een groot deel bad aan de overwinning bij Cannse (216 v. Chr.); hij hield zich in Spanje eenigen tijd staande tegen Scipio, maakte zich meester van het eiland Minorca, en versterkte Portus Magonis, dat door een zijner voorvaderen daar gesticht was. Hij werd in , Insubrié verslagen door Quintilius Varus, en stierf kort daarna aan eene in dien slag hekomene wond (203 v. Chr.).

< >