Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Lochem

betekenis & definitie

stadje in Gelderland, 3 uren gaans oostelijk benoorden Zutphen; 1800 inw.; lot stad verheven 16 Juli 1233 door Otto II, graaf van Gelder en Zutphen, na 3 jaren vroeger door hertog Reinald II bemnurd te zijn geworden. Later in eene vesting herschapen, werd L. 1582 belegerd door Verdugo, en zeer nauw ingesloten, doch 22 Sept. van dat jaar ontzet; in 1590deden de Spanjaarden andermaal eenen aanslag op L., om de stad bij verrassing te bemachtigen, hetgeen hun echter mislukte; in 1606 werd L. opnieuw door de Spanjaarden aangetast 22 Juli, en moest zich den volgenden dag bij capitulatie overgeven ; doch drie maanden later verscheen graaf Ernst van Nassau voor L. en bemachtigde het na een beleg van 5 dagen; in 1666 maakte de bisschop van Munster zich van L. meester zonder slag of stoot, en bracht toen deze vesting in zoo goeden staat van tegenweer, dat de Staatschen die eerst na een langdurig beleg konden heroveren; nogmaals echter (1672) viel L. in handen der Munsterschen, die er verdrukkend huishielden, doch het 1674 weder ontruimden; de muren en wallen van L. zijn in 't begin der 19e eeuw geslecht; vóór de Reformatie stonden te L. twee nonnenkloosters.

< >