Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Lindau

betekenis & definitie

1) marktvlek met 1400 inw. in Hanover, prinsdom Grubenhagen, 5 uren gaans benoordoosten Góttingen.

2) L., lat. Lindavia, sterke stad in Beieren, kreis Zwaben, 15 mijlen bezuidw. Augsburg, op drie eilandjes in bet meer van Constans, is door eene brug met het vasteland verbonden; 5000 inw.; kasteel; de 1812 aangelegde Maximiliaanshaven; sedert 1856 standbeeld van koning Maximiliaan II; L. is bet eindpunt van de zuidnoord-spoorweglinie, was vroeger keizerlijke stad, en bad eene beroemde abdij van kanonikessen.

< >