Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Kopenhagen

betekenis & definitie

deensch Kjóbenhum, fransch Copenhague, nieuw-lat. Hafnia en Codania, hoofden residentie-stad van het koningrijk Denemarken, op de westkust van het eiland Seel'and.aan de Sond en eenen smallen zeearm, waardoor dat eiland van het eiland Amager gescheiden is, en die eene schoone en ruime haven vormt.

Behalve eenige tot K. behoorende voorsteden, bestaat de stad uit drie hoofdbestanddeelen, nl. de westelijk gelegene oude stad, de nieuwe stad of Fredriksstad aan de oostzijde, en Christiaanshayen op het eiland Amager. De door vestingwerken omringde en door de citadel Fredrikshaven verdedigde stad telt ruim 155,000 inw., en is een der best gebouwde steden van Europa, met vele schoone pleinen en prachtige gebouwen, eene 1478 door Christiaan I gestichte en 1788 vernieuwde universiteit, eene door Christiaan III aangelegde, vooral ook door hare 18,000 manuscripten rijke bibliotheek, het 1846 geopende museum Thorwaldsen, het ethnograpbische museum, ’t museum voor noordsche oudheden, enz. In 1043 op Kerstdag werd K. gesticht, en was aanvankelijk slechts een visschersdorpje; 1284 werd het tot stad verheven, 1443 werd het de residentie van het hof. In 1728 en 1795 werd K. zwaar geteisterd door brand. Op de reede van K. bad 2 April 1801 de groote zeeslag plaats, waarin de Engelschen onder Nelson de overwinning bevochten op de Denen. In 1807, in vollen vrede, werd K. van 2 tot 5 Sept. op eene alle volkenrecht met voeten tredende wijze door de Engelschen gebombardeerd, waardoor wel 2000 inw. van het leven beroofd werden.

< >