Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Khan

betekenis & definitie

d. i. Heer, een titel der mougoolsche of Urlaarsche vorsten, die sedert Gengis-khan aangenomen werd door alle mougoolsche en turksche bewindvoerders, behalve in Tartarije ook in Perzie en Hindostan.

Den titel van Khakhan, d. i. Khan der khans of Vorst der vorsten, voerden de mongoolsche souvereinen. De in Perzié regeerende mongoolsche vorsten noemden zich llkhan, d. i. Grootkhan (zie ILKHANIÖBS). Tegenwoordig zijn de meeste khans eenvoudig stadhouders over eene provincie, die bezoldigd worden door Rusland of door Perzié; de eenige onafhankelijke khans, die nog bestaan, wonen benoorden den Caucasus in onafhankelijk Turkestan en in het land der Kirgizen ; de voornaamste zijn de khans van Bokhara, Khiwa en Balk. Uit de middeleeuwen kent men inzonderheid de khans der Awaren, die van Kaptsjak, Kazan, Astracan, de Krim, enz.

< >