Cashmere, Cachemire, Kaschmir, het oude Caspiria, landschap in Oost-Indie, gevormd uit een langwerpig dal van het ilimalaya-gebergte, wordt besproeid door den Dzjelem (Jhelum) en de zicli in dien stroom ontlastende rivieren, heeft een zacht klimaat, is omstr. 900 vierk. mijlen groot, bij uitstek vruchtbaar, en heeft eene bevolking van ongeveer 800,000 zielen, deels belijders van den Islam, deels van het Brahmanismus; ze belmoren tot den Hindoe-stam, spreken eene eigene taal (het Kasjmiri) en les en hoofdzakelijk van landbouw en veeteelt; een hoofd-arlikel van de kunstvlijt der bevolking zijn de wereldberoemde, kostbare Cachemtre-shawls, geweven van bet wolachtige fijne baar der zoogenaamde K.-geiten. Tot in de 16e eeuw was K. een onafhankelijk rijk, ouder eigene tartaarsche vorsten ; doch in 1586 werd het veroverd door den grootmogol Akbar, en bleef met het mongoolsche rijk vereenigd tot 1754_ toen het geheel in handen viel van de Afghanen, die reeds sedert 1747 begonnen waren gedeelten van K. te veroveren; eene provincie van Kaboel bleef K. lot 1809; en 1819 werd het door de Sikhs bemachtigd, en door Randzjit-Singh, den maharadzja van Lahore, ingelijfd bij het rijk der Sikhs, en werd tot 1845 geregeerd door een stadhouder van den maharadzja van den Pendzjab.
In het laatst van 1845 schonden de troepen der Sikhs het britsch-indische grondgebied, hetgeen eenen oorlog ten gevolge had, die hiermedeeindigde, dat bet gansche bergland tusschen den Beas en den Indus, met inbegrip van het landschep K., aan GrootBritannie afgestaan werd (1849). Het grootste gedeelte van K. werd vervolgens, tegen eene schadeloosstelling in geld, door Groot-Britannie afgestaan aan den maharadzja Gholab-Singh, aan wien ook Dzjamoe, Baltistan en Ladak toebehooren, te zanten 2830 vierk. mijlen, met 3 milhoen bewoners.De hoofdstad K., vroeger Serinagur (Sirinagor) genaamd, d. i. Stad des Heils, iigt aan den Dzjelem, in de nabijheid van het meer Dall, heeft 60,000 iuw, en was vooral bloeiend vóór de afghaansche overweldiging.