(d. i. de Zeer Groote),eigentlijkllzjelaled-din-Mohammed, keizer of grootmogol van Hindostan, uit het geslacht van Raboer, dat regtstreeks afstamde van Tamerlan, was een der grootste vorsten in Azië in het tijdvak der nieuwe geschiedenis. Geboren 1542, beklom hij in 1556 den troon onder voogdij van zijnen vizier Beiram, en stierf 1605.
Ofschoon wegens binnenlandsche beroeringen aanhoudend aan het hoofd zijner armee staande, wijdde hij niettemin de grootste zorg aan het binnenlandsch bestuur. Hij was een voorstander der wetenschappen; zoo schreef zijn vizier Aboel Fazel (gest. 1602) op zijnen last het werk getiteld Akbarnameh, hetwelk behalve de geschiedenis van Akbar's regering ook, in het derde deel, al de resultaten vermeldt van de op zijn bevel ondernomene statistieke en andere wetenschappelijke nasporingen. Dit 3e deel is door Gladstone in het Engelsch vertaald, en onder den titel van Ayini-Akbari (3 dln. Londen 1800) in het licht verschenen. De opvolger van A. was zijn zoon Selim, met den eernaam Dzjehangir.