verscheidene bijbelsche personen, nl.:
Jozef
zoon van den aartsvader Jacob bij zijne liefste huisvrouw Rachel, werd als lieveling zijns vaders reeds spoedig een doorn in het oog zijner tien oudere broeders, die hem aan een troep slavenhandelaars verkochten, door wie hij vervolgens als slaaf verkocht werd aan Potiphar, een der hofgrooten van den koning of pharao van Egypte. Het duurde niet lang of de vrouw van Potiphar vatte eenen misdadigen hartstocht voor J. op; doch toen zij hare wulpsche begeerten schipbreuk zag lijden op J.’s kuischheid, maakte zij hem zoo zwart bij haren man, dat die den kuischen J. in den kerker liet werpen. Door het uitleggen van droomen verwierf J. in de gevangenis eene vermaardheid, die eindelijk ter oore kwam van den pharao. Toen ook deze van J.'s gaaf om droomen uit te leggen de proef had genomen, ontsloeg hij J. uit de gevangenis, verhief hem tot eersten minister, en gaf hem Asnath, de dochter van Potiphera, den egyptischen hoogepriester te Heliopolis (in den Bijbel On genaamd) tot vrouw. Bij Asnath verwekte J. twee zonen (Manasse en Ephraim), en kwam meeren meer in de gunst bij zijnen koninklijken meester, die hem eindelijk tot onderkoning verhief, toen de voorzorgen tegen den door J. voorspelden hongersnood werkelijk bleken hoog noodig te zijn geweest. Door dien hongersnood, die zich ook over andere landen uitstrekte, werden de zonen van Jacob naar Egypte gedreven, om te zien of ze daar graan konden koopen; en toen J., zonder dat zijne broeders hem herkenden, van hen hoorde, dat zijn vader nog leefde, bewerkte hij bij den koning, dat aan zijne gansche familie het landschap Gosen werd ingeruimd. Dien ten gevolge gaf de aartsvader Jacob aan J.'s beide zonen zijnen zegen met gelijke rechten als aan zijne eigene zonen; en J. was 110 jaren oud toen hij stierf. Zijne geschiedenis is in hel O. T. verhaald in de 21 laatste hoofdstukken van het boek Genesis.
Jozef
een uit den stam Issaschar; Numeri 13: 7.
J., een zoon van Asaph; I Chron. 25: 2, 9.
J,, een der Israëlieten,die inde babyl.ballingschap vreemde vrouwen hadden ; Ezra 10: 42.
J., priester ten tijde van Jojakim; Neh. 12:14.
Jozef de timmerman, woonde te Nazareth, en was reeds tamelijk bejaard toen hij met Maria in ondertrouw stond ; doch bespeurende dat zij zwanger was, wilde hij haar verstooten, daar hij nog geen gemeenschap met haar gehad had. Er kwam evenwel een engel uil den hemel, die hem bekend maakte hoe Maria zwanger was geworden door een wonder Gods, en nu werd J. gewillig de pleegvader van het kind (Jezus), dat Maria ter wereld bracht, redde het door de vlucht naar Egypte, toen Herodes zijn moordbevet had uitgevaardigd, en wordt dan ook door de roomschkatholieke Kerk als heilige vereerd 19 Maart; ook werd hem ter eere eene ridderorde ingesteld (zie JOZEFS-OKDE). Hij wordt in het N. T. genoemd in de hoofdstukken 1 en 2 van Matth.; 1,2, 3 en 4 van Lucas; 1 en 6 van Joh. Lezenswaardige legenden, hem betreffende, zijn te vinden in de in het Arabisch geschrevene Historia Josephi [abri lignarii.
J., drie verschillende personen in het geslachtregister van Jezus; Lucas 3: 24, 26, 30.
J., genaamd Barsabas, bijgenaamd Justus, een van de twee (de andere was Matthias) over wie het lot werd geworpen door de apostelen, om de opengevallene plaats van den verrader Judas aan te vullen; Hand. 1 : 23.
Jozef van Arimathea (d. i. Jozef uit de stad Ramathaim in stam Benjamin), lid van den hoogen raad te Jeruzalem, en heimelijk een discipel (een der 70 jongeren) van Jezus, nam diens lijk van 't kruis af en legde het in een nieuw graf, dat hij kort te voren had laten maken in eene rots; Matth. 27: 57, 59; Marcus 15: 43, 45; Lucas 23: 50; Joh. 19:38.