Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Jan Rudolf Thorbecke

betekenis & definitie

nederlandsch staatsman, geb. 1796 te Zwolle, gaf reeds in zijne studiejaren doorslaande blijken van de ontwikkeling der uitstekende talenten, die hem eenmaal zouden doen kennen als een der grootste staatslieden van onzen tijd. In 1825 benoemd als professor aan de universiteit te Gent, verloor hij dien leerstoel door de gebeurtenissen van 1830, doch werd daarvoor schadeloos gesteld door eerie benoeming tot hongleeraar der rechtsgeleerdheid aan de universiteit van Leiden.

In 1844 werd hem met 7 anderen de taak opgedragen een Ontwerp van Grondwet op te stellen, welk ontwerp echter verworpen werd als te liberaal. Van 1840 tol 1845 was hij als Volksvertegenwoordiger de kampioen voor herziening van de grondwet; in Maart 1848 werd hij dan ook aan hel hoofd gesteld van de commissie tot herziening, en ditmaal werd het in hoofdzaak aan dat van 1844 gelijk zijnde ontwerp lot wet verheven. Aan T. heeft Nederland derhalve de Grondwet van 1848 te danken. In verscheidene kiesdistricten tot lid der Tweede Kamer gekozen, werd T. in Oct. 1849 door den koning belast met de samenstelling van een nieuw kabinet, waarin hij zelf zitting nam als minister van binnenl, zaken. Door de April-beweging van 1853 (door protestantsche drijvers in 't leven geroepen ter zake van de vestiging van roomsch-katimlieke bisdommen in ons land), zag T. zich genoopt af te treden (19 April), werd dadelijk weder lid der Tweede Kamer, en kwam 50 Jan. 1862 andermaal als minister van binnenl. zaken aan het hoofd van liet kabinet. Toen Nederland door de veepest werd geteisterd (1865) en T. niet besluiten kou tot den zijns inziens even vcrderfelijken als ongerijmden maatregel, de veepest te willen uitroeien door afmaking op groote schaal ten koste van de schatkist, sloegen alle anti-liberalepartjjèn de handen ineen, en bezigden de veepest als stormram tegen het liberale kabinet, waarin tevens eenige verdeeldheid was gerezen over koloniale vraagstukken, zoodat T. andermaal aftrad 10 Febr. 1866; van het -verdeel en heersch" wisten de conservatieven ditmaal naar wensch partij te trekken ; het aan 't bewind geblevene liberale ministerie zonder T. moest weldra plaats maken voor een conservatief kabinet, dat echter reeds spoedig geen ander middel zag om zich staande te houden, dan door den koning gebruik te laten maken van zijne macht om de Kamer te ontbinden. Dus van de Volksvertegenwoordigers bevrijd, had het ministerie eene poos van verademing; het land werd nu door de conservatieven in rep en roer gebracht om de liberalen voor te stellen als vijanden van den koning, en hen zoodoende uit de nieuw te kiezen volksvertegenwoordiging te weren: alle pogingen mochten echter niet baten; en de liberale partij, met T. aan het hoofd, nam opnieuw als meerderheid zitting in de Kamer. De beklagelijke rol, die Nederland onnoodig tegenover het buitenland gespeeld had in de Luxemburgsche kwestie (zie 't art. LUXEMBUBG), en de zonderlinge begrippen, die het conservatieve ministerie in zijne korte loopbaan getoond had van het constitutioneele koningschap te hebben, gaven T. aanleiding, om overeen en ander eene interpellatie tot het ministerie te richten, waarin hij, in weerwil dat het kabinet door welsprekende redenaars verdedigd werd, aan ieder onbevooroordeelde de overtuiging verschafte, dat het conservatieve ministerie had opgehouden levensvatbaar te zijn; het bezweek dan ook, na, met kamer-ontbinding en al, zijn bestaan slechts 13 maanden te hebben kunnen rekken. Nadat alle pogingen om een kleurloos ol gemengd ministerie samen te stellen mislukt waren, was T. de man, die door den koning belast werd met de vorming van een nieuw kabinet; zoo kwam 4 Juni 1868 weder een liberaal ministerie aan het bewind, waarin hij echter, wegens zijn 72-jarigen leeftijd, zelf geen zitting heeft genomen; hij is niettemin op ditoogenblik (Dec. 1868) nog steeds de leider der liberale partij in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en als zoodanig de hechte steun van het door hem gevormde kabinet, aan welks hoofd staat de minister van finantiën (van Rosse, zie dien naam),die reeds meermalen tot zegen van Nederland ’s lands geldbeheer heeft gevoerd, en die zelfs, een paarjaren geleden, terwijl hij door een vuil gedeelte der dagbladpers in Nederland verguisd werd, zijne uitstekende talenten in den vreemde erkend zag, en op uitnoodiging van den keizer van Oostenrijk derwaarts ging, om in het geldbeheer der oostenrijksche monarchie den weg aan te wijzen lot herstel van den treurigeu toestand der schatkist aldaar. Te hopen is het, dat het liberale bewind nog lang den steun van T. zal mogen behouden ; zijn naam alleen toch is reeds een bolwerk tegen de walgelijke coalitie, die zich daartegen gevormd heeft in ons land, dat in twee partijen is verdeeld, die zich laten karaklerizeeren aldus: 1) de liberale partij, die gelijkheiil van rechten en vrijheden wil voor allen, zonder uitzondering, en 2) de ondankbare clericale partij der Roomsch-katholieken, die, vergelende dat zij het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in de Nederlanden louter te danken heeft aan de rechtvaardigheid der liberale partij, thans die partij bestrijdt en gaarne op haar zou loepassen de beruchte woorden van den luikschen bisschop Van Bommel (zie dien naam): les libéraux ne nous sont que des Instruments; quand on s'en est servi on les brise. In de le partij mogen verschillende schakeeringen bestaan, één zijn ze allen in dit groote beginsel: gelijke rechten en vrijheden voor allen. Aan de 2e partij sluiten zich alle minderheden aan, die geen gelijkheid, maar bevoorrechting willen, o. a. bevoorrechting in het kerkelijke en in het onderwijs; zij begrijpen niet, dat zij, secte-belang tot wet verheven en uit 's lands schatkist bezoldigd wenschende te zien, zich aansluiten aan eene partij, die denkt: ces instrumenls, gaand on s’en est seroi on les brise.

< >