eene adellijke hongaarsche familie, die haar stamregister terugvoert tot in de 13e eeuw, zich in verscheidene takken gesplitst heeft, waarvan er twee, die in de laatste helft der 17e eeuw tot den rijksgravensland verheven zijn. Uit de oudste der twee liniën, waarin de jongste dier beide grafelijke takken zich weder gesplitst heeft, is gesproten:
(graaf Anton), geb. 6 Maart 1819, bleef in 1848, toen nagenoeg de gansche adel van Hongarije afviel van Oostenrijk, trouw aan den keizer, en werd, nadat de opstand onderdrukt was, opvolgend met gewichtige ambten bekleed; 17 Aug. 1860 werd hij benoemd tot stadhouder van Moravië en Sileziê, bekleedde die hooge waardigheid slechts drie maanden en werd 27 Nov. 1860 aangesteld tot stadhouder van Bohemen; 18 Juli 1861 volgde zijne benoeming tot eersten hofkanselier van Hongarije. Ofschoon door zijne gehechtheid aan de keizerlijke dynastie niet de lieveling der hongaarsche bewegingspartij, heeft F. zich door warme liefde voor zijn vaderland steeds de achting weten te verzekeren van alle partijen.