d. i. uitgewekenen, noemt men gewoonlijk degenen, die, zich in het staatkundige of godsdienstige in hun vaderland verdrukt ziende, hunnen geboortegrond verlaten, om óf in den vreemde betere tijden af te wachten en dan terug te keeren, óf wel zich voor goed in den vreemde te vestigen. Inzonderheid echter werd de naam E. gegeven aan die Franschen, die gedurende de groote omwenteling in het laatst der 18e eeuw uit Frankrijk vluchtten, terwijl men aan dezelfde categorie van personen onder de regeering van Lodewijk XIV den naam had gegeven van Réfugiés.
Onder de leiding der fransche prinsen vormde zich te Coblentz een “buitenlandsch Frankrijk,” en werd eene Emigranten-armee opgericht, die aan de oorlogen tegen Frankrijk deelnam. Door de Omwentelingsmannen werden de bezittingen der E. verbeurd verklaard, en tegen hen het vonnis ter verbanning uitgesproken. Reeds tijdens den Eersten Consul keerden vele E. naar Frankrijk terug; met de overigen werd dat het geval eerst na het herstel der Bourbonsche dynastie. Na lang op zoodanigen maatregel te hebben aangedrongen, verkregen de E. de wet van 27 April 1825, waarbij aan hen, die in de omwenteling onroerende goederen verloren hadden, eene gezamenlijke schadevergoeding werd verleend van 30 millioen francs in 3-percents renten.Na de omwenteling van 1831 vormde zich ook eene poolsche en italiaansche Emigratie, waarbij een tijd lang ook nog eene spaansche, en na 1849 ook eene hougaarsche en duitsche; doch al die lieden moeten eerder met den naam van Vluchtelingen bestempeld worden, daar zij geen eigenlijke E. waren, die, gedwee voor de overmacht zwichtende, vrijwillig hun land verlieten; maar integendeel, om zich aan gerechtelijke vervolging te onttrekken, wegens deelneming aan revolutionnaire woelingen, verlieten zij hun vaderland.