geb. 1503 te Delft, bracht, na te Leuven zijne studiën voltooid te hebben, eenigen tijd in Frankrijk door, keerde toen naar zijue geboortestad terug, ontving de priesterwijding, en werd aangesteld als biechtvader van het nonnenklooster van St.-Agatha te Delft. Toen die stad 1572 aan de Staten overging, liet M. zich door prins Willem 1, die in 't St.-Agatha-klooster zijn verblijf vestigde, bewegen om het klooster niet te verlaten; doch in weerwil hij beloofd had te zullen blijven, vertrok M. heimelijk naar den Haag, waar spaansch krijgsvolk in garnizoen lag.
Nauwlijks echter was hij in eene ijsslede vertrokken, of de prins kreeg er de lucht van, zond hem dadelijk Lumey achterna, met mtdrukkeiijken last den pater terug te brengen, doch geen haar op zijn hoofd te krenken. Door den wreeden Lumey achterhaald, werd M. echter mishandeld, naar Leiden vervoerd, en daar 10 Dec. 1572 opgehangen. Hij was ruim 34 jaren biechtvader van 't St.-Agathaklooster geweest, en algemeen geacht en bemind om zijne deugden en edele hoedanigheden.