fransch letterkundige, geh. 1735 te Rondy bij Parijs, gest. 1791, was adjudant van maarschalk Richelieu in Gnyenne, vervolgens secretaris van baron Breteuil, die hem medenam toen hij als gezant naar Rusland ging (1760), in welk land R. van nabij de omwenteling van 1762 kon gadeslaan, waarvan hij eene beschrijving leverde (1765), die echter niet in 't licht kon verschijnen zoo lang Calharina II leefde. Daarop werd R. met de taak belast om, tot leering voor den dauphijn (later Lodewijk XVI), eene geschiedenis te schrijven van de Poolsche onlusten, terwijl hem daarvoor een jaargeld van 6000 francs toegelegd werd; hij bereisde Duitschland, Pruisen en Polen, om bouwstoffen le verzamelen voor dit belangrijke werk, dat eerst na zijnen dood in het licht verscheen.
In 1787 werd hij lid der Fransche Acaddmie. De voornaamste werken van R.zijn: Echircissemetils sur la récocation de l'edil de Nantes (1788); Histoire de l’amrchie de Pologne (4 dln. 1807 en 1809; zijnde dit onvoltooid gebleven); Oeuvres diverses (2 dln. 1819).