bijgenaamd de Geesel Gods, opperhoofd; of koning der Hunnen, begon 434 te regeren, gezamenllijk met zijnen broeder Bleda, van wien hij zich 444 ontdeed. In 441 stelde hij zich aan het hoofd der Hunnen, die zich in Pannonie waren komen vestigen, onderwierp de volkeren van Germanië en Scythië, maakte Theodosius II schatpligtig, toog (447), met Vandalen, Gothen, Gepiden, enz. verbonden, verwoestend door lllyrië, Thracié, Macedonië en Griekenland.
Daarop trok hij weder Germanië door, en deed (451) aan het hoofd van500,000man eenen inval in Gallié, waar hij doordrong tot Orleans; doch door de vereenigde troepen van den romeinschen veldheer Aëtius, den frankischen koning Meroveüs en Theodoric den koning der Gothen werd hij in zijne vaart gestuit; en de zelfde legerhoofden leverden hem kort daarop slag in de zoogenaamde Catalaunisehe velden, bij Chalons in Champagne, waar meer dan het vierde gedeelte zijner armeeop het slagveld bleef, en hij genoodzaakt werd zich over den Rijn terug te trekken. In het volgende jaar (452) tastte hij Italië aan, vernielde Aquileja, Padu* en verscheidene steden meer, verwoestte geheel Lombardijé, en rukte zelfs op Rome aan, totdat eindelijk paus Leo I hem te gemoet toog, en hem door zijne welsprekendheid en indrukwekkende houding tot staan bragt. Als keizer Valentinianus lll hem eene zekere schatting betaalde, stemde A. er in toe zijne veroveringen te staken, waarop hij terugtrok naar Pannonië. Hier trad hij 453 in den echt met de schoone Ilico, doch stierf den eersten nacht na de huwelijksvoltrekking. Het “Leven van A." is beschreven door Olaüs van Upsal, en in het Fransch (1854) door Am. Thierry.