I, bijgenaamd de Stiltebewaarder, keizer van het Oostersche rijk, geb. te Dyrrachium omstreeks 430 uit geringe ouders, besteeg 491 den troon. Hij was een der beambten geweest, belast om te zorgen, dat in het paleis steeds stilte heerschte; vandaar zijn bijnaam.
Zijne verheffing had hij te danken aan zijn huwelijk met Ariane, de weduwe van keizer Zeno. In het begin van zijne regering geacht om zijne godsvrucht en regtvaardigheid, maakte hij zich later gehaat door zijne hebzucht en door zijne vervolgingen tegen de Roomsch-katholieken ten voordeele van de Eutycheërs; terwijl hij zich geheel en al bezig hield met godsdienst-twisten, werden zijne provinciën verwoest door de Bulgaren en Perzen; slechts ten koste van geld verkreeg hij den vrede. Hij stierf 518, in den ouderdom van 88 jaren, door den bliksem getroffen. Onder het goede, door dezen keizer tot stand gebragt, behoorde de afschaffing van die soort, van schouwspelen, waarin men menschen zag optreden om met verscheurende dieren te vechten. II, keizer van het Oostersche rijk in 713, was eerst geheimschrijver van keizer Philippicus Bardanes. Op den troon verheven om zijne vroomheid en om zijne deugden als staatsburger en als krijgsman, herstelde hij de landweer en verzette zich tegen de Musulmannen. In 715 werd hij door Theodosius III genoodzaakt afstand van den troon te doen en zich in een klooster te begeven. Doch pogingen aanwendende om de kroon, toen door Leo den Isauriër gedragen, weder maglig te worden, werd hij aan dezen overgeleverd door verraad en 719 onthoofd.