1) vierde zoon van David. Door Joah geruggesteund stond hij na zijns vaders dood naar den troon, doch Salomon liet hem ter dood brengen (1001 v.
Chr.); zie I Kon. 1 en 2.2) een voornaam leviet ten tijde van Josaphat; IlChron. 17.
3) een volksoverste der wedergekeerden uit Babel; Nehemia 10.