Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Joah

betekenis & definitie

1) kanselier van koning Hizkia te Jeruzalem ; II Kon. 18: 18,26,37; Jezaia 29:12; 36:3, 11,22.

2) afstammeling van Levi; I Chron. 6: 21; II Chron. 29: 12.
3) een der portiers van den tempel; I Chron. 26: 4.
4) J. of Joha, kanselier van koning Josia; II Chron. 34: 8.

< >