(George, graaf), geb. 1760 in Jemtland in Zweden, bezocht jong de universiteit van Upsal en trad in 1775 in krijgsdienst. Na den dood van Gustaaf III nam hij zijn ontslag als ritmeester, en gaf 1797 - 1800 een liberaal tijdschrift uit.
Vervolgens leefde hij in de grootste afzondering, totdat hem in 1809 een kommando bij de Westarmee werd opgedragen, waar hij spoedig tot luitenant-generaal werd bevorderd. In die hoedanigheid was hij een der hoofdleiders in de zamenzwering, die Gustaaf IV van den troon wierp, werd toen staatsraad, generaal-majoor, generaal-adjudant, comthur en vrijheer. Na den dood van kroonprins Christiaan August, onttrok hij zich in zooverre aan hot openbaar leven, dat hij slechts de waardigheid bekleedde van landshoofdman over het Skaraborglan, doch werd nog in 1811 verheven tot grootkruis der Orde van het Zwaard en in den gravenstand opgenomen; in 1817 werd hij een der Heeren van het rijk, excellentie en ridder der Seraphijnen-Orde. De door hem uitgegevene Documenten betreffende de oude, latere, en jongste geschiedenis van Zweden berokkenden hem in 1831 een drukpers-proces. Hij stierf op zijn landgoed Gustavsrik in Wennland, 23 Sept. 1835.(Karel Aug.), oudste zoon van den voorgaande, heeft zich doen kennen als dichter.