Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Adelheid (holland)

betekenis & definitie

of Aleid,

1) gemalin van graaf Dirk VIl van Holland, wc's de dochter van graaf Dirk van Clevc en eene zeer krijgshaftige vrouw, maar tevens zeer eerzuchtig en bedreven iu staatkundige kuiperijen, waarvan hare dochter het slagtoffer werd. Zie ADA.
2) A., of Aleid, dochter van Otto I graaf van Gelre en Zutphen, trad in 1198 in den echt met jonkheer Willem van Holland, broeder van Dirk VII. Door dit huwelijk kwam eene verzoening tot stand tusschen de geldersche en hollandsche graven. Na het overlijden van Dirk Vil beklom A. met haren gemaal den grafelijkcn troon van Holland. Zij stierf in 1218 en was de moeder van Floris IV graaf van Holland.
3) A., of Aleid, dochter van den hollandschen graaf Floris IV en Machteld van Lotharingen, was gehuwd- met Jan van Avcsnes, graaf van Henegouwen. In 1257 weduwe geworden, werd zij belast met de opvoeding van haren neef, den jongen graaf Floris V, en nam in 1258, na den dood van haren broeder Floris «de Voogd”, die aan eene bij gelegenheid van een steekspel te Antwerpen bekomene wonde overleed, ook de teugels van het landsbestuur in handen,zich den titclgevende van "Voogdes van Holland en Zeeland”. Vele edelen, hierover verbitterd, vormden eene magtigc partij tegen haar, en droegen de voogdij over den jongen graaf aan Otto III graaf van Gelre op, die haar leger versloeg op het eiland Zuid-Beveland, waarna zij van de voogdij ontzet werd, doch nog altijd belast bleef met de opvoeding van den jongen graaf. Van diens argeloosheid maakte zij echter grovelijk misbruik, zoodat zij zich in 1277 genoodzaakt zag Holland te ruimen en de wijk te nemen naar Henegouwen, waar haar eigen zoon Jan bet bewind voerde.

< >