lat. Lolharingia, fr.
Lorraine, vroeger een duitsch hertogdom, op hetwelk de naam L. was overgegaan van het oorspronkelijk veel grooter geweest zijnde Lotharingsche rijk, is tegenwoordig een fransch landschap, dat de departementen Maas, Moezel, Meurthe, Vogesen en eenige kantons van 't dept. Beneden-Rijn bevat, en tijdens zijne wedervereeniging met Frankrijk (1766) eene uitgestrektheid besloeg van 479 vierk. mijlen, bevolkt met 1,200,000 zielen; tot dien tijd was het steeds een twistappel geweest! usschen Frankrijk en Duitschland. Wij zullen ons historisch overzicht van L. in drie rubrieken splitsen;I. Het Lotharingsche rijk werd, nadat Lotharius I afstand van den keizerlijken troon gedaan had, gevormd in 855 ten behoeve van diens tweeden zoon Lotharius II, naar wien het nieuwe koninkrijk Lothuringia genoemd werd. Het strekte zich uit lusschen de Maas, de Schelde en den Rijn, tot aan de zee, en had tot grenzen: Friesland len N., het hertogdom Saksen ten N. O., Frankenland en Zwaben ten 0., Transjuraansch Burgundiè ten Z., Champagne ten Z. W., Vermandois en Vlaanderen ten W., de Noordzee ten N. W. Bij den dood vanLothariusIl, die 869 stierf zonder wettige kinderen na te laten, werd het koninkrijk gedeeld tusschen zijne ooms Lodewijk den Duilscher en Karel den Kale, en vervolgens tusschen Lodewijk den Jonge en Karel den Dikke. Door laatstgenoemden werd geheel I,. bij zijn rijk ingelijfd; doch nadat Karel de Dikke afgezet was (887), kwam L. in het bezit van Arnulf van Kärnten, die het in 895 aan zijnen zoon Zwentibold schonk. Na diens dood (900) werd L. formeel ingelijfd bij het Duitsche (het Heilige Roomsche) rijk, en namens den keizer geregeerd door hertogen. In 954 gaf keizer Otto de Groote, tegen wien Koenraad, hertog van L., in opstand was gekomen, het hertogdom L. aan zijn eigen broeder Bruno, die het in 959 in twee deelen splitste (Opper-L.en Neder-L.), welke van toen af aan elk eenen eigenen hertog hadden. Opper-L., was het zuiderdeel van L., en lag tusschen de Vogesen, Burgundiè, Champagne en Transrhenaansch Frankenland ; dit gedeelte (Opper-L., doorsneden door de bergketen der Vogesen,en besproeid door de Moezel, waarom het ook wel genoemd werd Lotharingia Hosellana) was het landschap, dat naderhand bedoeld werd, als men van het eigenlijke hertogdom L. sprak (zie rubriek III hieronder). Neder-L., ook genaamd hertogdom Lothier, was het noorderdeel van L„ en lag tusschen Rijn, Maas en Moezel, waarom het ook wel Lolharingia Bipuaria genoemd werd; ’t grensde ten N. aan de zee, ten Z. aan Opper-L., ten W. aan Vermandois en Vlaanderen, en bevatte nagenoeg de gansche Nederlanden en Rijnpruisen. Door Otto II werd het hertogdom Neder-L. geschonken aan Karel van Frankrijk, op één na den oudsten zoon van Lodewijk IV d'Outremer, die het hem opdroeg. Toen Otto, de zoon van Karel, kinderloos stierf (1004), werd het hertogdom geschonken aan Godfried, graaf van Verdun, die tot II.
opvolgers had: Gothelon (zijn broeder), en Godfried II, bijgenaamd met den Bult (zoon van Gothelon). Toen Godfried II kinderloos stierf, werd zijn neef Godfried van Bouillon hertog van Neder-L. (1089); daar deze echter reeds kort daarna zijnen kruistocht aanvaardde, werd Neder-L. eerst bezeten door Hendrik van Limburg, vervolgens door Godfried met den Baard, graaf van Leuven, die er mede beleend werd in 1106. Deze vorst werd de stamheer der hertogen van Braband.
II. Het hertogdom Lotharingen, oude provincie van Frankrijk, lag tusschen Cisrhenaansch Duitschland ten N„ den Elzas tenO., Franche-Comté ten Z., Champagne ten Z. W. en W. Het had Nancy tot hoofdstad, en was ingedeeld in drie baljuwschappen (dat van Nancy, dat der Vogesen en dat van Vaudrevauge het eerste werd ook genoemd het Fransche baljuwschap, het laatste heette ook het Duitsche baljuwschap). Besproeid wordt L. door eene menigte rivieren, o. a. de Moezel, Maas, Sarre, Meurthe, enz. Het hertogdom L. is niets anders dan Opper-L. of Lotharingia Mosellana (boven vermeld), min eenige districten, die er van afgenomen waren. De eerste hertog van L. was Frederik, broeder van Adalberon, den bisschop van Metz, en schoonbroeder van Hugo Gapet (959); hij werd door keizer Olto tot hertog van L. verheven. Zijn kleinzoon Frederik II stierf 1033 kinderloos, en werd opgevolgd door Gothelon, die ook reeds hertog van Neder-L. was. Na den dood van Gothelon’s opvolger Albertus (1048) gaf keizer Hendrik III het hertogdom Opper-L. aan Gerard van den Elzas, den eersten erfelijken hertog en stamheer van het doorluchtige huis van Lotharingen. Zijne afstammelingen bezaten L. tot 1737. Doch tijdens de regeeringen der fransche koningen Lodewijk XIII, Lodewijk XIV en Lodewijk XV was L. aanhoudend een twistappel, die tot oorlogen aanleiding gaf; en meer dan eens zelfs was het aan de hertogen ontweldigd (zoo inzonderheid van 1661 tol
1697). Doch in 1737 werd het, volgens eene met Frankrijk getroffene schikking, aan koning Stanislas Leczinski van Polen afgestaan door hertog Frans lil, die het groothertogdom Toskanen als schadevergoeding daarvoor ontving; en na den dood van Stanislas werd L. voor goed bij Frankrijk ingelijfd (1766), waarvan het toen, vereenigd met het hertogdom Bar, hel grootgouvernement Lotharingen en Barrois vormde (zie rubriek III hieronder). Thans laten wij eene chronologische naamlijst volgen van de hertogen van Lotharingen.
Frederik I 959
Diderik (Thierry) 984
Frederik H 1026
Gothelon 1033
Albert 1046
Gerard (eerste erfelijke hertog) 1048
Thierry II 1070
Simon I 1115
Matthieu I 1139
Simon II 1176
Ferri I 1205
Ferri II 1206
Thibault I 1213
Matthieu II 1220
Ferri III 1251
Thibault II 1304
Ferri IV 1312
Raoul 1328
Jan I 1346
Karel I (of II) 1391
René en Izabella 1431
Jan II 1453
Nicolaas 1470
René II en Yolande 1473
Anton 1508
Frans I 1544
Karel II (of III) 1545
Hendrik 1608
Frans II 1624
Karel III (of IV), en Nicole 1624
Karel IV (of V) 1675
Leopold 1690
Frans III 1729
Stanislas Leczinski 1737—1766