1) koning van een landschap in Indië, door de oude friesche schrijvers Beiwdida Frisia genoemd, hij latere aardrijksbeschrijvers onder den naam van I'rasidtv, en hij Quintus Curtius als I'ltarasii voorkomende. Hij werd door den dwingeland Agramincs uit zijn rijk verdreven, en nam (met zijne drie zonen Friso, Saxo en Briino) de wijk naar Athene.
Hier werd Saxo een leerling van Plato; doch Friso koos den krijgsmansstand, nam onder Philippus van Macedonië en vervolgens onder Alexander den Groote deel aan hunne oorlogen, en landde 313 jaren vóór Chr. met zijne vloot in Friesland. Friso wordt voor den stamvader der Friezen gehouden.2) kleinzoon van den voorgaande en oudste zoon van Friso, wordt gezegd 245 v. Chr. zijnen vader iu de regering te zijn opgevolgd. Hij regeerde tot 151 v. Chr., dus 94 jaren, en daar hij met al zijne naburen steeds in vrede en vriendschap geleefd had was zijn dood een zwaar verlies voor zijne onderdanen. Hij werd opgevolgd door zijnen zoon LIdio, en hem ter eerc werden na zijucn'dood alle wellevende lieden van aanzieti ADELINGEN genoemd. In 220 v. Chr. zond A. zijns broeders zoon Schottus met een hoop volks naar het noorderdeol van Brittaiiiiic ; deze stichtte daar eene volkplanting, en naar hem draagt het land tot op den huidigeu dag den naam van Schotland.