Volée

betekenis & definitie

vlucht, ’t vliegen; vlucht, zwerm, troep; stand, rang; salvo, laag [bij ’t schieten]; une volée de coups de bâton, een dracht stokslagen; volée descalier, traparm; prendre sa volée, op-, uit-, wegyliegen; fig. de vleugels uitslaan; à la volée, in de vlucht; zonder nadenken, onbesuisd; fermer à la volée, dichtslaan, -smijten; saisir à la volée, in de vlucht grijpen, opvangen; semer à la volée, met de hand uitzaaien; sonner à toute volée, uit alle macht luiden.