Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Rang

betekenis & definitie

rij; gelid; plaats, rang, stand; garder les rangs, in ’t gelid blijven; prendre rang parmi..., zijn plaats innemen onder...; rompre les rangs, inrukken; uit het gelid gaan; rompez vos rangs!, ingerukt!; serrer les rangs, de gelederen sluiten; à son rang, op de rij af; à vos rangs!, in ’t gelid!, aantreden!; mettre au rang de, rekenen onder (tot), op dezelfde lijn plaatsen met; le mettre au premier rang, hem rekenen onder de eersten (de besten); entrer dans les rangs, gaan dienen als soldaat; savant de premier rang, geleerde van de eerste rang; sortir du rang, uit de gelederen voortkomen [v. officier]; se mettre en rangs, aantreden; par rang d’armement (de taille), naar de bewapening (de grootte); se mettre sur les rangs, zijn plaats innemen in ’t strijdperk; fig. mededingen; solliciteren; mettre sur le même rang, met elkaar gelijkstellen.

< >