Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Tant

betekenis & definitie

zo, zoveel; evenveel; zo zeer, zo lang, zo ver; tant bien que mal, zo goed en zo kwaad als ’t gaat; tant et plus, méér dan genoeg; tant et tant, zo en zóveel; tant et si bien que, dermate dat...; tant soit, peu, enigszins, in ’t allerminst; en tant que, in zover, voor zover; l'école en tant qu’école (en tant que telle), de school als school (als zodanig); tant que, zolang (als); zover (als); tant que ça, zóveel; tant que ça?, zóveel?, is ’t zo erg?, is ’t heus waar?, och kom, anders niet?; tant (il) y a que, zoveel is zeker, dat; si tant est que, als het waar is dat, aangenomen dat; tous tant que vous êtes, jullie allemaal; tant à l'aller qu'au retour, zowel op de heen- als op de terugreis; être tant à tant, gelijkstaan [bij het spel].

< >