Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Subir

betekenis & definitie

ondergaan, lijden, verdragen; subir une épreuve, een proef doorstaan; subir un examen, (een) examen doen; subir la loi, zich onderwerpen aan de wet; en subir la peine, ervoor (moeten) boeten; subir la question, op de pijnbank gelegd worden; subir qn., iemands tegenwoordigheid (moeten) dulden, iem. dulden.

< >