Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Soleil

betekenis & definitie

zon; zonneschijn, zonlicht; R.K. monstrans; zonnebloem; le grand soleil, de reuzenzwaai [aan rekstok]; temps de soleil zonnig weer; il fait du soleil, de zon schijnt; prendre le soleil, zich zonnen, zich in het zonnetje koesteren; au soleil, in de zonneschijn, in de zon; au grand soleil, in ’t volle licht van de zonneschijn, in de zon; avoir du bien au soleil, landerijen bezitten; entre deux soleils, tussen zonsopgang en zonsondergang; in één nacht.

< >