Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Retour

betekenis & definitie

terugkomst, terugkeer, terugreis, thuisreis, terugtocht; terugzending; fig. vergelding, wederliefde, wederdienst; verandering, wisselvalligheid; tours et retours, bochten en kronkelingen; bon retour!, wel thuis!; retour d'âge, het op jaren komen; retour de chasse, maal na afloop van de jacht; retour de conscience, gewetenswroeging; retour de fortune, 't keren van de kans; retour de jeunesse, tweede jeugd; retour de l’opinion, kentering (ommekeer) in de openbare mening; le retour vers Dieu, de terugkeer tot God; avoir de fâcheux retours, gekke (dwaze) invallen hebben; nous leur devons du retour, wij moeten ook eens wat terugdoen; faire terugvallen [aan de erfgenamen]; faire un retour à Dieu, zich bekeren; faire un retour sur soi-même, tot zich zelf inkeren; de hand in eigen boezem steken; faire des retours sur sa vie passée, terugdenken aan zijn vroeger leven; faire un retour vers le passé, een terugblik werpen op het verleden; à son retour, bij zijn terugkeer; après son retour, na zijn terugkomst; de retour, terug; de retour chez moi, thuisgekomen (zijnd); billet de retour, retourbiljet; course de retour, terugslag [v. zuiger]; en retour, rechthoekig erop staand; fig. weerom; ervoor in ruil; six colonnes de front et treize en retour, 6 zuilen aan de voorgevel en 13 op zij; par retour du courrier, per omgaande; par un juste retour, als verdiende loon; sans retour, nooit weeromkomend; voor altijd; onherroepelijk; sur le retour, op de kritieke leeftijd; aan het aftakelen; aan het afnemen; sur son retour, op 't punt om terug te keren.