Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Repos

betekenis & definitie

rust; gerustheid; slaap; trapportaal; rustplaats; rustpunt; (en place,) repos!, op de plaats rust!; repos dominical, Zondagsrust; se donner du repos, rust nemen; perdre le repos, niet meer kunnen slapen; prendre du repos, rust nemen; au repos, in rust; être au repos, op de plaats rusten; stilliggen, stilstaan [v. machine]; braak liggen [v. akker]; fusil au repos, geweer in de rust; champ de repos, dodenakker, godsakker; jour de repos, rustdag; de tout repos, zonder gevaar, veilig; valeurs de tout repos, zeer soliede papieren; en repos, in rust; vous pouvez être en repos au sujet de, vous pouvez en avoir l'esprit en repos, gij kunt er gerust op zijn; laisser en repos, met rust laten; mettre en repos, geruststellen; se tenir en repos, rustig blijven.

< >