I. bewegen, verplaatsen, in beweging brengen; verroeren; omroeren; ontroeren; roeren; omspitten, omwerken, omwroeten; omzetten, keren [hooi]; verschieten [koren]; (op)schudden [v. kussen]; remuer ciel et terre, hemel en aarde bewegen, alles op haren en snaren zetten; remuer les écus à la pelle, bulken van het geld; remuer la queue, kwispelstaarten;
II. zich bewegen, zich (ver)roeren;
III. se remuer, zich bewegen; zich moeite geven; de handen uit de mouw steken; remue toi!, schiet op!