Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Terre

betekenis & definitie

aarde; land, grond; landstreek; bodem; landgoed; des terres, ook: landerijen; terre blanche (terre de pipe), pijpaarde; terre cuite, terracotta (beeldje); terre ferme, vaste grond, vaste wal, vasteland; terre grasse, vette aarde; terre sainte, gewijde aarde (grond); la Terre Sainte, het Heilige Land; terre végétale, humus, teelaarde; terre à brique(s), tichelaarde; terre à potier, pottenbakkersklei; terre à modeler, boetseerklei; terre en friche, braakland; perdre terre, grond verliezen; geen grond onder zijn voeten voelen; de wal of het (vaste) land niet meer kunnen zien; prendre terre aan wal gaan, landen; raser la terre, dicht langs de grond vliegen; dicht bij de kust zeilen of varen; à terre, op de grond, ter aarde; aan de wal; un ennemi à terre, een neergevelde vijand; terre à terre, laag bij de grond, gelijkvloers; aller terre à terre, dicht bij de kust houden; descendre à terre, aan wal (land) gaan; mettre à terre, aan land zetten; mettre (relier) à (ta) terre, aarden [stroom]; tomber à terre, op de grond vallen [van wat oorspronkelijk de grond niet raakte]; être dans ses terres, op zijn landgoed wonen; bien avant dans la terre, diep landwaarts in; de terre, aarden; land-; vent de terre, landwind; de pleine terre, van de koude grond; en terre, in de grond; onder de grond, dood en begraven; porter en terre, grafwaarts dragen; rentrer en terre, door de grond zinken van schaamte; par terre, op de grond, ter aarde; te land; over land; par toute la terre, over de gehele wereld; tomber par terre, op de grond vallen, omvallen [van wat de grond reeds raakte]; sous terre, onder de grond; sur terre (et sur mer), te land (en ter zee).