Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Raison

betekenis & definitie

rede, verstand; reden; grond, oorzaak; rekenschap; voldoening; verhouding; raison (sociale), firma (handelsnaam); raison directe, rechte reden; raison inverse, omgekeerde reden; raison d'Êtat, politieke reden, reden van staat; raison d’être, reden van bestaan; raisons de familie, familieomstandigheden; pas tant de raisons!, geen praatjes, alsjeblieft!; avoir raison, gelijk hebben; avoir raison de qn., over iem. zegevieren, iem. de baas zijn, iem. meester worden; chercher des raisons à qn., ruzie met iemand zoeken; demander raison, voldoening eisen; rekenschap vragen; donner raison, gelijk geven; entendre raison, naar rede luisteren, voor rede vatbaar zijn; faire raison à qn., iem. voldoening geven; iem. bescheid doen [bij 't drinken]; se faire raison à soi-même, zich zelf voldoening (recht) verschaffen; il faut se faire une raison, je moet er je maar in zien te schikken, je moet je er maar bij neerleggen; parler raison, verstandig spreken; perdre la raison, 't verstand verliezen; rendre raison, rekenschap geven; tirer raison de, voldoening erlangen van; à raison de, in verhouding van, tegen (betaling van); à plus forte raison, te meer nog; mettre qn. à la raison, iem. tot rede brengen; avec raison, met reden, terecht; un être de raison, een denkbeeldig wezen; comme de raison, zoals billijk is; natuurlijk; plus que de raison, meer dan redelijk, verstandig, goed is; en raison de, op grond van, met het oog op, wegens, ingevolge; naar verhouding van, naar (gelang van); pour cette raison, om deze reden; pour raisons de santé, om gezondheidsredenen, wegens ziekte.

< >