Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Quitter

betekenis & definitie

I. verlaten; weggaan van, afgaan van [school]; vaarwel zeggen; uittrekken, uitdoen, afdoen, afleggen [ook: gewoonte]; loslaten, laten vallen, laten schieten, overlaten, afstaan, afstand doen van; ontslaan, ontheffen (de van); quitter la chasse (le jeu, le vin), de jacht opgeven; quitter le lit, ópstaan; quitter la partie, de partij gewonnen geven, het veld ruimen; quitter sa peau, 1. vervellen; 2. fig. de oude Adam afleggen; quitter la place, het opgeven, het veld ruimen (à voor); quitter la vie, uit het leven scheiden; je le quitte, ik geef ’t u gewonnen; ik geef ’t op; quitter qn. d'une dette (de ce qu’il doit), iem. een schuld kwijtschelden; ne pas quitter qn. des yeux, de ogen niet van iemand afwenden; hem niet uit net oog verliezen; je vous quitte, ik ga u verlaten, ik ga weg; ik moet weg;

II. heengaan; loslaten, afvallen [v. vruchten];

III. se quitter, elkaar verlaten, uit elkaar gaan, scheiden (als).

< >