I. aardig; grappig, vermakelijk, kluchtig, snaaks; schertsend; belachelijk, bespottelijk; un plaisant homme, een belachelijk man; un homme plaisant, een grappig, geestig man; je le trouve plaisant de dire que, il est plaisant de dire que..., ik vind het nogal vermakelijk van hem...;
II. grappenmaker, spotter; le plaisant de l'affaire, het grappige van de zaak; un mauvais plaisant, een flauwe grappenmaker.