I. zuiver; zindelijk, schoon; in ’t net overgeschreven; helder, klaar, duidelijk, scherp; netto; net d'impót(s), vrij van belasting;
II. plotseling, ineens, ronduit, onomwonden; netto; s'arrêter net, plotseling blijven steken, ophouden; se casser net, vlak afknappen, ineens middendoor breken; couper net, afsnijden; dire tout net, ronduit zeggen;
oublier tout net, gladweg vergeten; refuser net, vierkant weigeren; tué net, op slag gedood;
III. in: mettre au net, in ’t net schrijven.