I. koopman; handelaar; koper; marchand de gros (en gros), grossier; marchand des quatre saisons, fruitventer, groentekoopman; le marchand de sable, het zandmannetje. Klaas Vaak; marchand de vin, wijnhuis-, kroeghouder; il y a marchand!, ik neem ’t, mijn!; trouver marchand, een koper vinden;
II. handeldrijvend; verkoopbaar; goed „gaand”; handels-.