Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Lune, luné

betekenis & definitie

I. lune: maan; maand; kuur, nuk; humeur; lune de miel, wittebroodsweken; demander la lune, ’t onmogelijke vragen; être dans la lune, zitten suffen; montrer la lune en plein midi, iemand knollen voor citroenen willen verkopen; vouloir prendre la lune avec ses dents, het onmogelijke willen doen.

II. luné: (halve)maanvormig; bien (mal) luné, goed (slecht) gemutst.

< >