I. (aan)vragen, verzoeken; eisen, vorderen, vergen; laten komen [dokter]; vragen naar, te spreken vragen; bestellen; demander une faveur, om een gunst vragen; demander son chemin, (naar) de weg vragen; demander à boire, te drinken vragen; il demande à entrer, hij vraagt of hij mag binnenkomen; il vous demande d'entrer, hij vraagt u, of gij wilt binnenkomen; cet habit demande à être remplacé, deze jas moet vervangen worden (is versleten); faites ce qu’on vous demande, ce qu'on demande de vous, doe wat men van u verwacht; cela demande du courage, daar behoort moed toe; on demande, gezocht, wordt gevraagd; je vous demande un peu, nu vraag ik u eens; ne demander qu'à, ne pas demander mieux que de, niets liever verlangen dan;
II. se demander, zich afvragen; cela ne se demande pas, dat laat zich niet vragen; daar is geen vraag naar.
