Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Histoire

betekenis & definitie

geschiedenis; geschiedboek; verhaal; lot(gevallen); onaangenaamheid; ding, zaak; des histoires, ook: gezeur, praatjes; histoire naturelle, natuurlijke historie; histoire sainte, bijbelse geschiedenis; histoire universelle, algemene geschiedenis; histoire de rire (de plaisanter), voor de grap (aardigheid); histoire de prendre l’air, alleen maar om even buiten te komen; chercher des histoires à, treiteren, trachten te vangen; c'est de l’histoire, 't is historisch; c'est de l’histoire ancienne, dat behoort tot het verleden, dat weten we nu wel; c'est toute une histoire, daar zit heel wat aan vast; c’est une autre histoire, dat is wat anders; on vous a fait une histoire, ze hebben je wat wijsgemaakt; cela fait une histoire!, dat brengt een hele opschudding teweeg; faire l’histoire de, de geschiedenis vertellen van; faire une histoire de, drukte maken over; faire des histoires, drukte maken; faire des histoires à, lastig vallen, in moeilijkheden brengen, aanmerkingen maken op.

< >