Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Goût

betekenis & definitie

smaak; trant, stijl; zin, lust, neiging, liefhebberij: de bon goût, smakelijk; smaakvol; de haut goût, sterk gekruid; pikant; de mauvais goût, smakeloos, lelijk; faire passer à qn. le goût du pain, iem. naar de andere wereld helpen; prendre goût à, zin (smaak) krijgen in; chacun à son goût, ieder zijn smaak (meug); c'est à (de) son goût, dat valt in zijn smaak; mettre en goût, de eetlust prikkelen, zin doen krijgen; lekker maken; sans goût, smakeloos.

< >